ECLI:NL:CRVB:2009:BK8374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1189 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en termijnoverschrijding bezwaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de bijstandsuitkering van betrokkene door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Het College had op 8 februari 2006 besloten de bijstand van betrokkene met terugwerkende kracht in te trekken per 1 december 2005, omdat betrokkene zijn inkomstenverklaring niet had ingeleverd. Betrokkene maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het College verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Amsterdam vernietigde dit besluit, maar het College ging in hoger beroep.

De Raad overwoog dat de brief van 8 februari 2006 als het besluit tot intrekking van de bijstand moet worden beschouwd, en dat de brief van 4 april 2006 slechts informatief was en geen nieuwe rechtsgevolgen met zich meebracht. De Raad concludeerde dat de termijn voor het indienen van het bezwaar was overschreden en dat er geen reden was om deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De medische verklaring die betrokkene had overgelegd, bood geen voldoende onderbouwing voor zijn stelling dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad oordeelde dat het College op goede gronden het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/1189 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 januari 2008, 06/3664 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
het College
Datum uitspraak: 15 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Het College heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2009. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Boegborn, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. Betrokkene is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 8 februari 2006 heeft het College met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) de bijstand van betrokkene met ingang van 1 december 2005 ingetrokken. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat betrokkene zijn inkomstenverklaring over de maand december 2005 niet heeft ingeleverd en geen gebruik heeft gemaakt van de hem gegeven mogelijkheid hieromtrent contact met appellant op te nemen. In hetzelfde besluit is aangekondigd dat er nog een nader onderzoek naar de juiste intrekkingsdatum zal plaatsvinden.
1.2. Bij brief van 4 april 2006 heeft het College betrokkene meegedeeld dat naar aanleiding van het onderzoek naar de juiste datum van de intrekking van de bijstand geen nieuwe informatie of andere omstandigheid is gebleken die moet leiden tot een andere intrekkingsdatum dan 1 december 2005.
1.3. Betrokkene heeft bij brief van 6 april 2006 (ontvangen door het College op 7 april 2006) bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 februari 2006. Betrokkene heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij heeft hiertoe aangevoerd dat hij op 1 december 2005 naar Marokko is vertrokken en door een verblijf in het ziekenhuis aldaar niet eerder dan op 24 maart 2006 naar Nederland heeft kunnen terugkeren. Vervolgens heeft betrokkene zo snel mogelijk hulp gezocht en een bezwaarschrift ingediend.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 1 juni 2006 heeft het College dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. In hetgeen door betrokkene is aangevoerd heeft het College geen aanleiding gevonden voor het aannemen van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het besluit van 1 juni 2006 vernietigd, daartoe onder meer overwegend dat het rechtsgevolg van de intrekking per 1 december 2005 eerst is ingetreden met het bekend maken van de brief van 4 april 2006, zodat niet de brief van 8 februari 2006 maar die van 4 april 2006 moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het College heeft dan ook het - naar het oordeel van de rechtbank - mede tegen het besluit van 4 april 2006 gerichte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft appellant opdracht gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen en bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht gegeven.
3. Het College heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad is met het College van oordeel dat reeds in de brief van 8 februari 2006 het besluit tot intrekking van de bijstand van betrokkene is neergelegd en dat de brief van 4 april 2006 slechts kan worden gezien als een mededeling van informatieve aard, die geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept. De Raad verwijst in verband hiermede naar zijn uitspraak van 15 januari 2008, LJN BC2881 en de daarin gegeven overwegingen. Hij heeft geen aanleiding gevonden om in het thans aan de orde zijnde geding tot een ander oordeel te komen.
4.2. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
4.3. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van de Raad, waar partijen hun inhoudelijke standpunten nader hebben toegelicht, is er voldoende grondslag aanwezig om op het geschil definitief te beslissen. De Raad zal de zaak dan ook niet terugwijzen naar de rechtbank maar zelf het beroep tegen het besluit van 1 juni 2006 inhoudelijk beoordelen.
4.4. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Nu het primaire besluit is verzonden op 8 februari 2006, was de uiterste datum voor het indienen van het bezwaarschrift 22 maart 2006. Het bezwaarschrift is ingediend bij brief van 6 april 2006. Hiermee staat vast dat de bezwaartermijn is overschreden.
4.5. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er aanleiding bestaat om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op grond van termijnoverschrijding achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest. In hetgeen betrokkene daartoe heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om in het onderhavige geval de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Uit de door betrokkene overgelegde medische verklaring, gedateerd 25 december 2005, blijkt niet dat betrokkene vanaf 8 februari 2006 tot het einde van de bezwaarperiode niet in staat was zijn belangen naar behoren te (laten) behartigen.
4.6. De Raad komt op grond van zijn overwegingen onder 4.4 en 4.5 tot het oordeel dat het College het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 8 februari 2006 op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad dan ook het tegen het besluit van 1 juni 2006 gerichte beroep ongegrond verklaren.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van R. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2009.
(get.) C. van Viegen.
(get.) R. Boot.
DW