[Appellante], wonende te [woonplaats], Turkije (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2007, 06/239 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 december 2009
Namens appellante heeft mr. A.L. Stegeman, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift gediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2009. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
1. Appellante, geboren in 1946, woont in Turkije en bezit de Turkse nationaliteit. De Svb heeft haar echtgenoot, de heer [naam echtgenoot], op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) vanaf februari 2001 een pensioen met partnertoeslag toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van de Svb van 22 december 2005 ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft de Svb zijn primaire afwijzende beslissing op de door appellante ingediende aanvraag van een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) gehandhaafd. Dit besluit is gebaseerd op de grond dat [echtgenoot] ten tijde van zijn overlijden in september 2004 niet verzekerd was voor de ANW en appellante evenmin recht had op een nabestaandenuitkering op grond van internationale regelingen.
3. In hoger beroep heeft appellante primair gesteld dat [echtgenoot] ten tijde van zijn overlijden vrijwillig verzekerd was voor de ANW. Verder is evenals in beroep betoogd dat het onderscheid dat ingevolge artikel 13 van de ANW voor de verplichte verzekering wordt gemaakt tussen ingezetenen en niet-ingezetenen in strijd is met het verbod op ongelijke behandeling als neergelegd in diverse internationale verdragen zoals artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 8 van het Europees Verdrag inzake Sociale Zekerheid (EVSZ). In dit verband is er opnieuw op gewezen dat - kort weergegeven - [echtgenoot] tijdens zijn leven een reële band met Nederland heeft gehad, aangezien hij van 1964 tot 1976 ingezetene van Nederland is geweest en in die periode in Nederland heeft gewerkt en premies volksverzekeringen heeft betaald. Tot slot heeft appellante in hoger beroep herhaald dat het besluit op bezwaar in strijd is met artikel 1 van het twaalfde Protocol bij het EVRM en Verdrag 118 betreffende gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen op het gebied van de sociale zekerheid van 28 juni 1962 (IAO-verdrag 118).
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Appellante heeft haar in hoger beroep primair betrokken stelling dat [echtgenoot] ten tijde van zijn overlijden vrijwillig verzekerd was voor de ANW op generlei wijze onderbouwd. Daarom gaat de Raad ervan uit dat [echtgenoot] niet vrijwillig verzekerd was voor de ANW toen hij stierf.
4.3. Aangezien tussen partijen niet in geschil is dat [echtgenoot] op het moment van zijn overlijden ook niet verplicht verzekerd was voor de ANW of actief verzekerd was ingevolge de Turkse wettelijke regelingen, ligt vervolgens ter beantwoording alleen de vraag nog voor of het besluit op bezwaar in strijd is met een direct werkende bepaling van een internationaal verdrag. Deze vraag beantwoordt de Raad evenals de rechtbank ontkennend. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gebezigde overwegingen en gegeven oordelen en maakt deze tot de zijne. De ANW heeft - anders dan de AOW - niet het karakter van opbouwverzekering maar van een risicoverzekering. Daarom is het voor de toepassing van de ANW niet relevant dat [echtgenoot] van 1964 tot 1976 ingezetene van Nederland is geweest en in die periode in Nederland heeft gewerkt en premies volksverzekeringen heeft betaald. De wens van de wetgever om alleen diegenen verplicht voor de ANW te verzekeren die een actuele band met Nederland hebben acht de Raad legitiem. Verder is de keuze om - behoudens het bepaalde in artikel 13, eerste lid, sub b, van de ANW - uitsluitend ingezetenen verplicht te verzekeren voor de ANW een geschikt en proportioneel middel om deze wens na te streven. Derhalve is het in het besluit op bezwaar gemaakte (indirecte) onderscheid naar nationaliteit objectief gerechtvaardigd en niet strijdig met de discriminatieverboden van artikel 14 van het EVRM, artikel 26 van het IVBPR en artikel 8 van het EVSZ. Ook hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot het beroep van appellante op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en IAO-Verdrag 118 onderschrijft de Raad ten volle.
5. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009.
(get.) M.M. van der Kade.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.