ECLI:NL:CRVB:2009:BK8327

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2238 WTOS
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum basistoelage inwonend op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die haar beroep tegen een besluit van de IB-Groep ongegrond verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat het besluit van 13 maart 2008, waarin de IB-Groep de basistoelage inwonend op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) toekende met ingang van 1 januari 2008, in overeenstemming was met de wet. Appellante stelde dat de IB-Groep niet proactief had gecommuniceerd over de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen en dat dit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat haar zuster in een vergelijkbare situatie anders was behandeld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen rechtsregel bestaat die de IB-Groep verplicht om actief voorlichting te geven over de wetgeving. De Raad concludeerde dat het beleid van de IB-Groep consistent was toegepast en dat er geen sprake was van willekeur. Ook het beroep op de hardheidsclausule werd verworpen, omdat de wet geen ruimte biedt voor terugwerkende kracht bij de toekenning van de tegemoetkoming. De Raad oordeelde dat de IB-Groep terecht had besloten om de tegemoetkoming pas toe te kennen vanaf de maand volgend op de aanvraag, en dat de weigering om de tegemoetkoming met terugwerkende kracht toe te kennen in overeenstemming was met de bedoeling van de wetgever.

De uitspraak werd gedaan op 21 december 2009, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigde en het hoger beroep van appellante ongegrond verklaarde.

Uitspraak

09/2238 WTOS
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 maart 2009, 08/1033 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 21 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.M. Graal, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2009. Appellante was vertegenwoordigd door mr. L.M. Graal en haar vader [vader]. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit op bezwaar van 13 maart 2008 heeft de IB-Groep gehandhaafd haar besluit van 19 december 2007, waarbij aan appellante met ingang van 1 januari 2008 een zogenoemde basistoelage inwonend op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) is toegekend.
Dit besluit rust, kort samengevat, op de overweging dat een tegemoetkoming als waarom door appellante is verzocht ingevolge het bepaalde in artikel 4.10, lid 2, juncto artikel 1.2 van de Wtos pas kan worden toegekend met ingang van de maand volgend op de maand waarin de aanvraag om een toekenning is gedaan. Nu appellante een aanvraag heeft gedaan op 8 december 2007 is de IB-Groep van opvatting dat appellante eerst per 1 januari 2008 recht op een tegemoetkoming heeft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 13 maart 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat het besluit van 13 maart 2008 in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 4.10, tweede lid van de Wtos, dat in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het oordeel dat de IB-Groep ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast, van willekeur geen sprake is en de omstandigheid dat appellante niet op de hoogte was van de Wtos voor haar rekening moet blijven.
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel vermeld in 2 is gekomen. Naar de mening van appellante is het besluit van 13 maart 2008 onrechtmatig omdat de IB-Groep niet proactief appellante, dan wel haar ouders, ervan op de hoogte heeft gebracht dat een aanvraag als bedoeld in 1 kan worden gedaan.
3.2. Appellante heeft er voorts op gewezen dat de IB-Groep door middel van de beleidsregel “Opheffing terugwerkende kracht Hoofdstuk 4 WTOS” (hierna: de beleidsregel) het mogelijk heeft gemaakt dat met ingang van 1 augustus 2008 verzoeken om een tegemoetkoming als bedoeld in 1 met terugwerkende kracht worden ingewilligd. Appellante acht het getuigen van willekeur dat deze beleidsregel eerst per 1 augustus 2008 in werking is getreden. Zij heeft erop gewezen dat de doelstelling van deze beleidsregel mede is te voorkomen dat de groep leerlingen die te laat uitkering aanvraagt nul op het rekest krijgt.
Appellante acht het besluit onrechtmatig nu bij het besluit geen rekening met de beleidsregel is gehouden.
3.3. Appellante acht het besluit van 13 maart 2008 tevens onrechtmatig omdat het is genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Zij heeft erop gewezen dat de IB-Groep in een vergelijkbaar geval ten aanzien van haar zuster anders heeft beslist.
3.4. Appellante acht het besluit van 13 maart 2008 ten slotte onrechtmatig omdat ten onrechte geen toepassing van de hardheidsclausule heeft plaatsgevonden. Zij acht de weigering haar de gevraagde tegemoetkoming met terugwerkende kracht toe te kennen in strijd met de doelstelling van de wet.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Het standpunt van appellante weergegeven in 3.1 ter zake van het niet proactief handelen door de IB-Groep treft geen doel. Er is geen geschreven of ongeschreven rechtsregel die de IB-Groep verplicht actief voorlichting te geven over de inhoud van wetgeving. Evenmin is er zo’n regel die de IB-Groep verplicht rechthebbenden of mogelijk rechthebbenden op een tegemoetkoming actief te benaderen.
Terecht heeft de rechtbank overigens gewezen op artikel 11 van de Wet algemene bepalingen waaruit volgt dat het de rechter niet is toegestaan de innerlijke waarde en de billijkheid van de wet te toetsen.
4.3. Het standpunt van appellante weergegeven in 3.2 treft evenmin doel. De beleidsregel strekt ertoe dat met ingang van 1 augustus 2008 niet langer uitvoering wordt gegeven aan het in hoofdstuk 4 van de Wtos opgenomen verbod tegemoetkomingen met terugwerkende kracht te verstrekken.
Nu met dit beleid wordt afgeweken van de wet moet dit beleid worden gekwalificeerd als buitenwettelijk beleid. De Raad komt in dit verband – zoals overwogen in de uitspraak van de Raad van 4 januari 2005, LJN AS2068 – een terughoudende toets toe. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. Aan de beantwoording van de door appellante opgeworpen vraag naar de aanvaardbaarheid van de ingangsdatum van dit beleid komt de Raad mitsdien niet toe. De Raad volstaat met het oordeel dat het beleid in dit geval op consistente wijze is toegepast in die zin dat de
IB-Groep aan dit beleid – gelet op de ingangsdatum – terecht geen toepassing heeft gegeven.
4.4. Het door appellante gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Dit reeds omdat appellante op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen.
4.5. Het standpunt van appellante weergegeven in 3.4 leidt evenmin tot succes.
Terecht heeft de rechtbank erop gewezen dat de hardheidsclausule niet de mogelijkheid biedt om een uitzondering te maken indien onverkorte toepassing van de betreffende wettelijke bepaling in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet. De toekenning van de tegemoetkoming per 1 januari 2008 is in overeenstemming met artikel 4.10, lid 2, van de Wtos, in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever en met de strekking van de wet. Uitdrukkelijk is beoogd geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht te verstrekken.
4.6. Het hoger beroep van appellante treft mitsdien geen doel.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn
IvR