ECLI:NL:CRVB:2009:BK8314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3216 WWB + 08-3220 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering na intrekking en beoordeling van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de afwijzing van een aanvraag voor bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen werd bevestigd. Appellant sub 1 en betrokkene ontvingen eerder een bijstandsuitkering die werd ingetrokken na vaststelling van werkzaamheden als zelfstandige door de afdeling Fraudebestrijding. Na de intrekking dienden zij op 19 juli 2006 opnieuw een aanvraag in, die door het College werd afgewezen omdat zij niet tot de kring van rechthebbenden behoorden volgens de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten tegen deze afwijzing gegrond, maar het College handhaafde zijn standpunt in een nieuw besluit.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellanten niet hebben aangetoond dat er relevante wijzigingen in hun omstandigheden hebben plaatsgevonden die hen in staat zouden stellen om opnieuw in aanmerking te komen voor bijstand. De Raad benadrukt dat het aan de belanghebbende is om te bewijzen dat de situatie is veranderd na de eerdere intrekking van de bijstandsuitkering. Ondanks de stelling dat appellant sub 1 niet als zelfstandige werkzaam zou zijn, blijkt uit de inschrijving van een onderneming bij de Kamer van Koophandel dat dit niet het geval is. De Raad bevestigt de afwijzing van de aanvraag en de eerdere uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in overweging hebben genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 december 2009.

Uitspraak

08/3216 WWB + 08/3220 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
1. [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
2. de ervan van [Betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 april 2008, 07/4866 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant sub 1 en [Betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant sub 1 en betrokkene heeft mr. H.J.A.B. Bellemakers, advocaat te
Sint-Willebrord, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Op 26 april 2009 is betrokkene overleden. Mr. Bellemakers heeft de Raad laten weten dat hij het geding namens de erven van betrokkene wenst voort te zetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2009. Appellant sub 1 is verschenen, bijgestaan door mr. Bellemakers. Het College heeft zich, zoals vooraf aan de Raad bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant sub 1 en betrokkene ontvingen gedurende de periode 29 januari 2004 tot en met 31 mei 2005 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Deze uitkering is ingetrokken omdat uit een onderzoek van de afdeling Fraudebestrijding van de gemeente Rucphen was gebleken dat appellant sub 1 werkzaamheden had verricht als zelfstandige. Tevens is de verstrekte bijstand over de betreffende periode teruggevorderd.
1.2. Op 19 juli 2006 hebben appellant sub 1 en betrokkene opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij besluit van 29 augustus 2006, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 december 2006, heeft het College de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant sub 1 en betrokkene niet behoren tot de kring van rechthebbenden als bedoeld in artikel 11 van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.3. Bij uitspraak van 16 augustus 2007 (nr. 07/442) heeft de rechtbank het beroep van appellant sub 1 en betrokkene tegen het besluit van 13 december 2006 gegrond verklaard en dit vernietigd, met bepaling dat het College een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld zodat deze uitspraak in rechte vast staat.
1.4. Ter uitvoering van de uitspraak van 16 augustus 2007 heeft het College bij besluit van 12 oktober 2007 het bezwaar gericht tegen het besluit van 29 augustus 2006 wederom ongegrond verklaard. Het College heeft hiertoe overwogen dat er geen recht op bijstand bestaat omdat niet kan worden vastgesteld of appellant sub 1 al dan niet als zelfstandige dient te worden aangemerkt dan wel of appellant sub 1 en betrokkene verkeren in bijstandsbehoeftige omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
12 oktober 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Indien een belanghebbende na beëindiging of intrekking van zijn bijstandsuitkering een nieuwe aanvraag om bijstand indient, ligt het volgens vaste rechtspraak van de Raad op diens weg om aan te tonen dat sprake is van een relevante wijziging in de omstandigheden in die zin dat op dat latere tijdstip wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
4.2. Hoewel in het kader van de nieuwe aanvraag is gesteld dat appellant sub1 en betrokkene in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeren en dat appellant sub 1 niet als zelfstandige werkzaam is, staat - onbetwist - vast dat ten tijde hier van belang de onderneming [naam ondernemeing] bij de Kamer van Koophandel op het adres van appellant sub 1 en betrokkene stond ingeschreven. De Raad merkt in dit verband op dat de bedrijfsactiviteiten van [naam ondernemeing] op naam van de zoon van appellant sub 1 en betrokkene grote overeenkomsten vertonen met de bedrijfsactiviteiten van de toenmalige onderneming van appellant sub 1 met dezelfde naam. Daarnaast verwijst de Raad naar een door appellant sub 1 en betrokkene op 17 augustus 2006 afgelegde en ondertekende verklaring waarin appellant sub 1 onder andere aangeeft dat hij nog steeds internationale contacten onderhoudt om te proberen werk te vinden of te creëren voor het bedrijf van zijn zoon. Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat appellant sub 1 en betrokkene er niet in zijn geslaagd aan te tonen dat de feitelijke situatie ten tijde hier in geding zodanige wijzigingen had ondergaan dat appellant sub 1 en betrokkene, beoordeeld naar de hier relevante periode van (de aanvraag van) 15 juli 2006 tot en met 25 augustus 2006, de datum van het primaire besluit, wel voldeden aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Het College heeft de aanvraag van 19 juli 2006 dan ook terecht afgewezen.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, met inachtneming van het vorenstaande, moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2009.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R.L.G. Boot.
IJ