[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 december 2008, 08/1781 en 08/1782 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 december 2009
Namens appellant heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld op de zitting van 10 november 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Merkx, werkzaam bij de gemeente Waddinxveen.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant ontvangt sinds 1998 bijzondere bijstand voor extra stookkosten, laatstelijk gebaseerd op een berekening van een extra gasverbruik van 700 m³ per jaar.
1.2. Bij besluit van 21 juni 2006 heeft het College aan appellant bijzondere bijstand toegekend voor extra stookkosten over de periode 2005-2006. Het College heeft de hoogte van de bijzondere bijstand vastgesteld op basis van een extra gasverbruik van
700 m³ in genoemde periode.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het College dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van 24 juli 2007 heeft het College aan appellant bijzondere bijstand verleend voor extra stookkosten over de periode 2006-2007, wederom gebaseerd op een extra gasverbruik van 700 m³ per jaar. In dit besluit heeft het College aangegeven dat bij toekomstige aanvragen voor de berekening van de extra strookkosten niet langer zal worden uitgegaan van een extra gasverbruik van 700 m³ per jaar, maar van het werkelijke extra gasverbruik afgezet tegen de richtlijnen van het Nibud.
1.5. Het College heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 22 januari 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de besluiten van 22 januari 2008 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het College ten aanzien van bijzondere bijstand voor extra stookkosten sinds 1 juli 2005 een beleid voert waarbij is aangesloten bij het beleid zoals dat is neergelegd in het Handboek WWB Gemeente Gouda. In dit beleid, waarbij de meerkosten worden berekend op grond van het werkelijke gasverbruik afgezet tegen de NIBUD-norm voor gemiddeld gasverbruik van een verglijkbaar type woning, wordt naar het oordeel van de rechtbank een objectieve en redelijke berekeningsmethode gehanteerd. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat toepassing van dit beleid in het geval van appellant tot een ongunstigere uitkomst leidt. Nu het College bij de besluiten van 22 januari 2008 ten gunste van appellant is afgeweken van zijn beleid, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel van appellant dat hij door deze besluiten onevenredig in zijn belangen is getroffen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op hetgeen in het hoger beroepschrift en ter zitting is aangevoerd, stelt de Raad vast dat appellant niet langer het oordeel van de rechtbank over de besluiten van 22 januari 2008 aanvecht, maar met dit hoger beroep wil bereiken dat het College toekomstige aanvragen om bijzondere bijstand terzake van de extra stookkosten niet behandelt aan de hand van het per 1 juli 2005 gevoerde beleid.
4.2. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat slechts sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd vanwege de principiële betekenis daarvan voor mogelijke toekomstige gevallen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 juni 2009, LJN BJ0878.
4.3. De Raad is gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 van oordeel dat in dit geval niet aan een inhoudelijke beoordeling kan worden toegekomen omdat appellant daarbij onvoldoende procesbelang heeft. Hiermee is gegeven dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.F. Bandringa en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2009.
(get.) A.B.J. van der Ham.