ECLI:NL:CRVB:2009:BK8289

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-322 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats per 7 april 2007, na een besluit van 12 december 2007, waarbij het Uwv zijn eerdere besluit van 26 februari 2007 handhaafde. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat zij niet kon aantonen dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 december 2006 een onjuist beeld gaf van haar beperkingen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende functies waren die voor appellante geschikt waren.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar beperkingen waren onderschat en dat de (bezwaar)verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met de invloed van haar medicijngebruik op haar functioneren. Appellante stelde dat de geselecteerde functies niet inzichtelijk waren en dat de belasting van deze functies haar mogelijkheden te boven ging. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de medische beoordeling. De (bezwaar)verzekeringsartsen hadden appellante onderzocht en informatie verkregen van haar huisarts en behandelend psychiater. Appellante had haar kritiek op de FML niet met medische verklaringen onderbouwd.

De Raad bevestigde dat het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) als ondersteunend systeem bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling rechtens aanvaardbaar is. De Raad concludeerde dat de functies die aan appellante waren voorgehouden, zoals controleur en productiemedewerker, geschikt waren voor haar, en dat de belasting in deze functies niet boven haar belastbaarheid uitging. De Raad besloot dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met D.J. van der Vos als voorzitter en M. Greebe en M.C.M. van Laar als leden, in aanwezigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 29 december 2009.

Uitspraak

09/322 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 28 november 2008, 08/89,
(hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft E.J. Eshuis, verbonden aan JEE Juridisch Administratief Recht te Almelo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2009. Appellante en haar gemachtigde zijn – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Onzen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 12 december 2007 heeft het Uwv zijn besluit gehandhaafd van 26 februari 2007 tot intrekking met ingang van 7 april 2007 van de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij voor zover thans nog van belang overwogen dat haar niet is gebleken dat met de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 december 2006 geen juist beeld is gegeven van de beperkingen van de mogelijkheden van appellante om in arbeid te functioneren. De schatting berust naar het oordeel van de rechtbank op voldoende functies die voor appellante geschikt kunnen worden geacht.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij heeft verder gesteld dat de (bezwaar)verzekeringsartsen hebben nagelaten rekening te houden met de invloed van het medicijngebruik op haar functioneren. De functies zijn geselecteerd met behulp van een voor haar niet inzichtelijk systeem en hebben een belasting die haar mogelijkheden te boven gaat.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben appellante onderzocht en informatie verkregen van haar huisarts en behandelend psychiater. Het medicijngebruik van appellante was aan de (bezwaar)verzekeringsartsen bekend. Appellante heeft ook in hoger beroep haar kritiek op de FML niet met medische verklaringen onderbouwd.
4.2. De Raad heeft in een reeks van uitspraken neergelegd dat het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) als ondersteunend systeem bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling rechtens aanvaardbaar is (onder andere zijn uitspraken van 9 november 2004 (LJN AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722), 12 oktober 2006 (LJN AY9971), 23 februari 2007 (LJN AZ9153), 1 februari 2008 (LJN BC3237) en 5 december 2008 (BG5758). Voor de niet door appellante onderbouwde stelling dat de arbeidsdeskundige niet op een juiste wijze van het systeem gebruik heeft gemaakt, ziet de Raad geen enkel aanknopingspunt.
4.3. De schatting steunt op een drietal aan appellante voorgehouden functies, te weten controleur, tester elektrotechnische apparatuur (Sbc-code 267060), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en wikkelaar, samensteller elektrotechnische apparatuur (Sbc-code 267050). De Raad is van oordeel dat met de rapportages van de (bezwaar)arbeidsdeskundigen van 5 februari 2007 en 6 december 2007 voldoende vaststaat dat deze functies voor appellante geschikt zijn. Voor zover sprake is van signaleringen in het Resultaat functiebeoordeling is gemotiveerd toegelicht dat de belasting in de functies de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat. De bezwaararbeidsdeskundige heeft bezien of de beperkende toelichtingen in de FML aan vervulling van de functies door appellante in de weg staan en is naar het oordeel van de Raad op goede gronden tot de conclusie gekomen dat uitoefening van de beschreven werkzaamheden, ook waar het gaat om hand- en armverrichtingen en trappenlopen, van appellante gevergd kan worden.
4.4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en M. Greebe en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
TM