[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 augustus 2008, 07/785 (hierna: aangevallen uitspraak),
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 30 december 2009
Namens appellante heeft mr. Y. Özdemir, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2009. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter.
1. Appellante heeft aan de IB-Groep verzocht om toekenning van studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs, een OV-studentenkaart en aanvullende financiering. Deze aanvraag is gehonoreerd. Zij heeft de IB-Groep nadien verzocht bij de berekening van de aanvullende beurs geen rekening te houden met de inkomensgegevens van haar vader omdat zij met hem geen contact heeft. In dit kader heeft de IB-Groep appellante tweemaal verzocht nadere gegevens te verstrekken, waaronder een alimentatiebeschikking. Wegens het uitblijven van een reactie op het tweede verzoek, dat betrekking had op de alimentatiebeschikking, heeft de IB-Groep de aanvraag van appellante bij besluit van 8 maart 2007 niet verder in behandeling genomen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door de IB-Groep ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe – voor zover hier van belang – overwogen dat de IB-Groep heeft mogen overgaan tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag van appellante.
3. In hoger beroep heeft appellante haar in beroep aangevoerde gronden, met een uitgebreide nadere motivering, herhaald. Voorts heeft zij aangevoerd dat een deugdelijke motivering ontbreekt voor het standpunt dat de aanvraag niet op basis van de wel beschikbare gegevens, en per eerdere datum, kon worden gehonoreerd. Van een (inhoudelijk) belangenafweging is volgens appellante evenmin gebleken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In dit geding staat de vraag centraal of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de IB-Groep het verzoek om haar studiefinanciering vast te stellen onafhankelijk van het inkomen van haar vader verder buiten behandeling heeft mogen laten op de grond dat appellante niet tijdig heeft gereageerd op het verzoek om aanvullende gegevens in te zenden.
4.2. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor het in behandeling nemen van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is er onder meer sprake van een onvolledige en ongenoegzame aanvraag indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel
4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.3. De Raad is van oordeel dat de door de IB-Groep verlangde overlegging van een alimentatiebeschikking voortvloeit uit (het systeem van) het Besluit studiefinanciering 2000. Anders dan appellante meent, kon de IB-Groep dan ook niet gehouden zijn een beslissing op haar aanvraag te nemen zonder dat zij dat stuk had ingezonden. De Raad wijst ter zake van het belang van de alimentatiebeschikking volledigheidshalve nog op zijn uitspraak van 21 augustus 2009, LJN BJ6427. Voor de door appellante bepleite (verdergaande) belangenafweging behoefde de IB-Groep geen aanleiding te zien.
4.4. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank en de daaraan door haar ten grondslag gelegde overwegingen en maakt deze tot de zijne. Wat appellante – terecht – door de IB-Groep is aangerekend, is dat zij in het geheel niet heeft gereageerd op de brief van 10 januari 2007. Hiervoor kan, anders dan appellante meent, geen rechtvaardiging worden gevonden in het gegeven dat zij voor de inzending van het ontbrekende stuk afhankelijk was van derden.
4.5. Hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop komt het verzoek om schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2009.