ECLI:NL:CRVB:2009:BK8282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-212 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Re-integratievisie als besluit in de zin van de Awb met betrekking tot rechtsgevolgen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de re-integratievisie van het Uwv geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad heeft echter vastgesteld dat een re-integratievisie wel degelijk als een besluit kan worden aangemerkt, mits deze gericht is op een zelfstandig rechtsgevolg. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Raad waarin werd vastgesteld dat de re-integratievisie een rechtsvaststelling inhoudt met betrekking tot de aanspraken op re-integratie.

De zaak betreft een betrokkene die bezwaar had gemaakt tegen de re-integratievisie die haar op 26 februari 2007 was toegezonden. Het Uwv had in een besluit van 12 december 2007 het bezwaar gegrond verklaard voor bepaalde onderdelen, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv niet zorgvuldig had gehandeld bij de voorbereiding van dit besluit. De Centrale Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de re-integratievisie geen besluit is, en dat de vraag of er sprake is van een rechtsvaststelling niet afhankelijk is van het feit of de betrokkene een WAO- of WW-uitkering ontvangt.

De Centrale Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank Zutphen voor verdere behandeling. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat betrokkene aanspraak heeft op een re-integratietraject met scholing, en dat de bezwaren van betrokkene tegen andere onderdelen van de re-integratievisie niet zijn gehonoreerd. De uitspraak benadrukt het belang van de re-integratievisie als een besluit dat rechtsgevolgen kan hebben voor de betrokkenen.

Uitspraak

09/212 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 28 november 2008, 08/1632 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 29 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft J.E. Eshuis, verbonden aan JEE Juridisch Administratief Recht te Almelo, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2009. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Onzen. Betrokkene en haar gemachtigde zijn – met voorafgaand bericht – niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij brief van 26 februari 2007 heeft het Uwv aan betrokkene de re-integratievisie toegezonden die op 6 februari 2007 was opgesteld door de arbeidsdeskundige. Het Uwv heeft aan betrokkene meegedeeld dat zij bezwaar kan maken als zij het met de re-integratievisie niet eens is.
2. Op het bezwaar van betrokkene tegen de re-integratievisie heeft het Uwv beslist bij besluit van 12 december 2007. Het bezwaar is gegrond verklaard voor zover het gericht was tegen de onderdelen 17 en 18 van de re-integratievisie. Bij nader inzien acht het Uwv voor betrokkene scholing wel noodzakelijk. Een re-integratietraject met scholing zal worden vergoed.
3.1. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 december 2007 en betoogd dat niet volledig aan haar bezwaar is tegemoet gekomen omdat in de re-integratievisie haar beperkingen voor het verrichten van arbeid niet juist zijn weergegeven, haar kansen op arbeid en haar afstand tot de arbeidsmarkt niet zijn vastgesteld en de sollicitatieverplichting is gehandhaafd.
3.2. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 december 2007 vernietigd en het Uwv opgedragen opnieuw op het bezwaar van betrokkene te beslissen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de rechten en verplichtingen zoals opgenomen in de re-integratievisie pas van belang worden als betrokkene een uitkeringsaanvraag op grond van de Werkloosheidswet (WW) indient. Nu de rechtbank niet is gebleken dat het Uwv voorafgaande aan het besluit van 12 december 2007 heeft vastgesteld dat betrokkene een WW-uitkering ontvangt, is sprake van een onzorgvuldige voorbereiding en ontbreekt een deugdelijke motivering.
4.1. In hoger beroep heeft het Uwv, voor zover nog van belang, betoogd dat de re-integratievisie een besluit is dat op 26 februari 2007 aan betrokkene is bekend gemaakt, omdat sprake is van een concretisering van de voor betrokkene in het kader van haar re-integratie geldende rechten en verplichtingen. Onjuist is de gedachtegang van de rechtbank dat het nog niet ingetreden zijn van een beoogd rechtsgevolg aan een beslissing het karakter van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ontneemt. De ten aanzien van betrokkene opgestelde re-integratievisie is in ieder geval een besluit voor zover daarbij het recht op scholing is vastgesteld.
4.2. Betrokkene heeft zich achter het oordeel van de rechtbank gesteld. Naar haar opvatting is een re-integratievisie evenmin een besluit in de zin van de Awb omdat sanctionering verloopt via de arbeidsongeschiktheids- of werkloosheidsuitkering.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1. In zijn uitspraken van 10 december 2008 (LJN BG8911) en 23 september 2009 (LJN BJ8466 en BJ8470) heeft de Raad vastgesteld dat een re-integratievisie een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb in zoverre deze is gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. Daarbij maakt het naar het oordeel van de Raad niet uit of het Uwv bij de opstelling van een re-integratievisie voldoet aan een wettelijke verplichting of gebruik maakt van een hem toekomende bevoegdheid. Een re-integratievisie kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb voor zover daarin uit de wet voortvloeiende verplichtingen zodanig worden uitgewerkt dat kan worden gesteld dat met de re-integratievisie is beoogd een zelfstandig rechtsgevolg te doen ontstaan, bijvoorbeeld als besloten wordt geen re-integratieinstrumenten in te zetten of als een sollicitatieverplichting wordt afgesproken waarvan de frequentie afwijkt van hetgeen daaromtrent is bepaald in de toepasselijke regelgeving.
5.2. In het licht van deze uitspraken kan het oordeel van de rechtbank geen stand houden. Voor de vraag of in het geval van betrokkene onderdelen van de re-integratievisie gericht zijn op rechtsgevolg is niet bepalend of zij nog een WAO-uitkering ontvangt of al een WW-uitkering heeft aangevraagd, maar of met betrekking tot haar re-integratie een rechtsvaststelling heeft plaatsgevonden.
5.3. Het hoger beroep van het Uwv slaagt en de aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Raad heeft zich beraden op de vraag of hij de zaak voor verdere behandeling naar de rechtbank moet terugwijzen dan wel zelf kan voorzien.
5.4. In zijn uitspraak van 28 oktober 2009 (LJN BK1447) heeft de Raad bepaald dat met de mededeling aan een betrokkene, middels vastlegging daarvan in een re-integratievisie, dat een re-integratietraject zonder scholing wordt vergoed, een rechtsvaststelling plaatsvindt met betrekking tot de aanspraken op re-integratie en dat een re-integratievisie in zoverre op rechtsgevolg is gericht.
5.5. Het Uwv heeft betrokkene terecht ontvangen in haar bezwaar tegen het ontbreken van een scholingsnoodzaak. Met het besluit van 12 december 2007 heeft het Uwv alsnog vastgelegd dat betrokkene aanspraak heeft op een re-integratietraject met scholing. Daarmee is het geschil van partijen over de vergoeding van scholing in het kader van de re-integratie van betrokkene opgelost. De bezwaren van betrokkene tegen andere onderdelen van de re-integratievisie heeft het Uwv niet gehonoreerd. Voor de motivering heeft hij verwezen naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van
6 december 2007.
5.6. Met de beroepsgronden die betrokkene in de procedure bij de rechtbank heeft geformuleerd heeft zij de aan het besluit van 12 december 2007 ten grondslag liggende rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige, voor zover betrekking hebbend op de re-integratievisie, ter discussie gesteld. Betrokkene heeft in hoger beroep niet kenbaar gemaakt welke beroepsgronden zij in het licht van de recente rechtspraak van de Raad handhaaft. De rechtbank gaf over geen van die gronden haar oordeel, zodat de Raad het aangewezen acht om de zaak naar de rechtbank terug te wijzen.
6. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Zutphen ter verdere behandeling.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en M. Greebe en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
TM