ECLI:NL:CRVB:2009:BK8265

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1024 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar inzake studiefinanciering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 9 januari 2009 het beroep van appellant tegen het besluit van de IB-Groep van 18 september 2007 ongegrond heeft verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een brief van de IB-Groep van 31 mei 2007, waarin een overzicht van zijn schulden werd verstrekt. De IB-Groep verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief van 31 mei 2007 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevatte. De rechtbank bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de brief geen zelfstandige rechtsgevolgen in het leven riep.

Appellant stelde in hoger beroep dat de IB-Groep de brief van 15 juni 2007 ten onrechte als bezwaarschrift tegen de brief van 31 mei 2007 had aangemerkt. Hij meende dat deze brief als verzoek om herziening van beslissingen op basis van de Wet studiefinanciering 2000 had moeten worden beschouwd. De Centrale Raad van Beroep volgde appellant hierin niet. De Raad oordeelde dat de IB-Groep de brief van 15 juni 2007 terecht als bezwaarschrift had aangemerkt, omdat appellant expliciet had aangegeven dat het om een bezwaarschrift ging.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de brief van 31 mei 2007 geen rechtsgevolgen in het leven had geroepen en dat het hoger beroep van appellant geen doel trof. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde.

Uitspraak

09/1024 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2009, 07/1056 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 21 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Nieuwstraten, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2009. Appellant is niet verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij brief van 31 mei 2007 heeft de IB-Groep, naar aanleiding van een door appellant gedaan verzoek, appellant een overzicht van zijn schulden verstrekt.
1.2. Bij brief van 15 juni 2007 heeft appellant zich tot de IB-Groep gewend. In deze brief heeft hij in de aanhef aangegeven: ”Betreft: Bezwaarschrift”. In deze brief is voorts vermeld: ”Hierbij teken ik bezwaar tegen de beschikking d.d. 31 mei 2007, zie bijlage.” In deze brief heeft appellant aangegeven dat hij het niet eens is met de op het schuldoverzicht vermelde bedragen en dat hij aanpassing van deze bedragen wenst.
Als bijlage heeft appellant meegezonden de brief bedoeld in 1.
1.3. Bij besluit van 18 september 2007 heeft de IB-Groep het bezwaar van appellant gemaakt bij brief van 15 juni 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit rust op de overweging dat de brief van 31 mei 2007 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 18 september 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank is, kort samengevat, tot het oordeel gekomen dat de IB-Groep terecht het bezwaar tegen de brief van 31 mei 2007 niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat bij de brief van 31 mei 2007 geen zelfstandige rechtsgevolgen in het leven zijn geroepen en de brief mitsdien niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de IB-Groep de brief van 15 juni 2007 ten onrechte heeft geacht gericht te zijn tegen de brief van 31 mei 2007. Naar de mening van appellant had zijn brief van 15 juni 2007 door de IB-Groep moeten worden beschouwd als een verzoek om, met gebruikmaking van de bevoegdheid opgenomen in artikel 7.1 van de Wet studiefinanciering 2000, ten aanzien van hem genomen beslissingen te herzien.
4.1. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt.
4.2. Appellant heeft in de brief van 15 juni 2007 uitdrukkelijk aangegeven dat deze brief een bezwaarschrift behelst tegen de brief van 31 mei 2007. Terecht heeft de IB-Groep deze brief mitsdien als bezwaarschrift gericht tegen de brief van 31 mei 2007 aangemerkt en de in de brief van 15 juni 2007 opgesomde gronden in dat kader bezien.
4.3. De brief van 31 mei 2007 bevat een overzicht van de reeds eerder door de IB-Groep vastgestelde schulden. Terecht is de rechtbank mitsdien tot het oordeel gekomen dat met deze brief geen rechtsgevolgen in het leven worden geroepen die niet reeds in het leven waren geroepen. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat het door appellant ingestelde beroep tegen het besluit op bezwaar van 18 september 2007 ongegrond is.
4.4. Het hoger beroep van appellant treft mitsdien geen doel.
4.5. De mededeling van appellant dat de IB-Groep naar aanleiding van zijn verzoek van 28 januari 2009 alsnog bij besluit van 27 februari 2009 tot herziening van zijn studiefinanciering is overgegaan, doet aan het vorenstaande niet af.
De door appellant gestelde schade, die hij heeft geleden als gevolg van het naar zijn mening door de IB-Groep te laat herzien van zijn studiefinanciering, kan in de onderhavige procedure - waarin is vast komen te staan dat de IB-Groep terecht het bezwaar tegen de brief van 31 mei 2007 niet-ontvankelijk heeft verklaard - niet aan de orde komen.
4.6. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
IvR