ECLI:NL:CRVB:2009:BK8265
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar inzake studiefinanciering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 9 januari 2009 het beroep van appellant tegen het besluit van de IB-Groep van 18 september 2007 ongegrond heeft verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een brief van de IB-Groep van 31 mei 2007, waarin een overzicht van zijn schulden werd verstrekt. De IB-Groep verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief van 31 mei 2007 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevatte. De rechtbank bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de brief geen zelfstandige rechtsgevolgen in het leven riep.
Appellant stelde in hoger beroep dat de IB-Groep de brief van 15 juni 2007 ten onrechte als bezwaarschrift tegen de brief van 31 mei 2007 had aangemerkt. Hij meende dat deze brief als verzoek om herziening van beslissingen op basis van de Wet studiefinanciering 2000 had moeten worden beschouwd. De Centrale Raad van Beroep volgde appellant hierin niet. De Raad oordeelde dat de IB-Groep de brief van 15 juni 2007 terecht als bezwaarschrift had aangemerkt, omdat appellant expliciet had aangegeven dat het om een bezwaarschrift ging.
De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de brief van 31 mei 2007 geen rechtsgevolgen in het leven had geroepen en dat het hoger beroep van appellant geen doel trof. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde.