ECLI:NL:CRVB:2009:BK8233

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6701 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op grond van de WWB en de gevolgen van het niet herstellen van verzuim

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellant op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 25 juli 2005 bijstand, maar zijn recht op bijstand werd opgeschort door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam op 5 oktober 2006, vanwege onduidelijkheid over zijn woonsituatie. Appellant werd uitgenodigd om zich op 12 oktober 2006 te melden bij zijn klantmanager, met de waarschuwing dat bijstand zou worden ingetrokken als hij niet zou verschijnen. Appellant heeft echter geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit, waardoor het in rechte onaantastbaar werd. Op 19 oktober 2006 heeft het College de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij niet op de oproep was verschenen.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van 5 april 2007, waarin het College het bezwaar ongegrond verklaarde, ongegrond. Appellant ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat appellant weliswaar had aangegeven de strekking van het besluit van 5 oktober 2006 niet te hebben begrepen, maar dat hij niet had aangetoond dat hij niet in staat was om binnen de hersteltermijn adequate rechtsbijstand te vragen. De Raad concludeerde dat aan de voorwaarden van artikel 54, vierde lid, van de WWB was voldaan, waardoor het College bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig herstellen van verzuimen in het kader van de bijstandsverlening en de verantwoordelijkheden van de belanghebbende in dit proces.

Uitspraak

07/6701 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 oktober 2007, 07/1724 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Berkouwer, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 10 november 2009, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sinds 25 juli 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Omdat uit een onderzoek onduidelijkheid was ontstaan omtrent de woonsituatie van appellant heeft het College bij besluit van 5 oktober 2006 het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 oktober 2006 opgeschort. Appellant is in de gelegenheid gesteld om zich op 12 oktober 2006 te melden bij zijn klantmanager. Voorts heeft het College vermeld dat, indien appellant zich niet op de aangegeven datum meldt, de bijstand met ingang van 1 oktober 2006 zal worden ingetrokken.
1.3. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend zodat het in rechte onaantastbaar is geworden.
1.4. Bij besluit van 19 oktober 2005 (lees: 2006) heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 1 oktober 2006 ingetrokken op de grond dat appellant aan de oproep om op de aangegeven dag te verschijnen geen gehoor heeft gegeven.
1.5. Bij besluit van 5 april 2007 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 oktober 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 april 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
4.2. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
4.3. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.4. Aan de orde is uitsluitend de vraag of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht heeft geoordeeld dat het door het College gehandhaafde besluit tot intrekking van de bijstand ingaande 1 oktober 2006 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden. Hierbij staat ter beoordeling of de betrokkene binnen de daartoe gestelde termijn het verzuim heeft hersteld. Indien dat niet het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.5. Appellant heeft aangegeven dat hij het besluit van 5 oktober 2006 weliswaar ontvangen heeft, doch dat hij de strekking ervan niet heeft begrepen. De Raad gaat aan die stelling voorbij aangezien niet gebleken is dat appellant niet binnen de gestelde hersteltermijn adequate (rechts)hulp kon inroepen. Dat appellant daartoe in staat was blijkt uit de omstandigheid dat hij voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 19 oktober 2006 wel een beroep heeft gedaan op rechtshulp.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat aan de in artikel 54, vierde lid, van de WWB gestelde toepassingsvoorwaarden is voldaan, zodat het College bevoegd was tot intrekking van de bijstand met ingang van 1 oktober 2006. De Raad ziet in hetgeen door appellant is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.7. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.F. Bandringa en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2009.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) C. de Blaeij.
mm