op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2008, 08/383 (hierna: aangevallen uitspraak I) en 13 februari 2009, 08/2862 (hierna: aangevallen uitspraak II),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 december 2009
Namens appellant heeft mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, in beide gedingen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2009, waarbij appellant niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
1. Appellant, uitgevallen met psychische klachten, is sinds 1 april 1990 volledig arbeidsongeschikt verklaard.
2.1. Het Uwv heeft bij besluit van 13 oktober 2006, ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), bekendgemaakt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 30 november 2006 wordt herzien naar 55 tot 65%. Dit besluit – in het kader van een herbeoordeling op basis van het aangepast Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2004, 434) – is enerzijds gebaseerd op de rapportage van verzekeringsarts S.A.K. Bhaggoe van 3 juli 2006. Voor zijn beoordeling heeft hij een expertise aangevraagd bij psychiater R.J.H. Winter. Vervolgens heeft hij op grond van zijn eigen bevindingen en met inachtneming van het door Winter op 5 juni 2006 uitgebrachte rapport de belastbaarheid van appellant in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 juli 2006 neergelegd. Anderzijds is aan voornoemd besluit het rapport van arbeidsdeskundige M.E. Poortvliet - Liauw van 29 september 2006 ten grondslag gelegd. Deze heeft het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem geraadpleegd en een aantal functies geselecteerd waarvan er drie aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
2.2. Bezwaarverzekeringsarts S.R. Hofman heeft op 22 november 2007 de FML aangepast. Als gevolg hiervan is een door Poortvliet - Liauw aan de schatting ten grondslag gelegde functie komen te vervallen. Aangezien er voldoende functies resteren, heeft bezwaararbeidsdeskundige J.W. van Zijl blijkens het rapport van 2 december 2007 een reservefunctie gebruikt, zodat de schatting is gebaseerd op de functies van huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111333), huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334) en medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010). Op basis van deze functies is het loonverlies op nihil vastgesteld. Bij besluit van 13 december 2007 (hierna: bestreden besluit I) is het besluit van 13 oktober 2006 dan ook gehandhaafd.
3. Eveneens heeft het Uwv op 13 december 2007 een besluit (hierna: bestreden besluit II) afgegeven naar aanleiding van een herbeoordeling in het kader van het oude Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2000, 307), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 22 februari 2007 is herzien naar 65 tot 80%. Hieraan liggen de rapportages van Hofman en Van Zijl van 12 december 2007 ten grondslag. Laatstgenoemde heeft voor de schatting dezelfde functies geselecteerd als weergegeven onder 2.2. Bij besluit van 4 juni 2008 is dat besluit gehandhaafd.
4. In de beroepen heeft appellant – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat bij het vaststellen van de beperkingen in onvoldoende mate rekening is gehouden met de bevindingen van psychiater Winter.
5.1. Bij aangevallen uitspraak I heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
5.2.1. Daartoe heeft zij onder meer overwogen dat het (medisch) onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen reden heeft gegeven het medisch oordeel dat aan bestreden besluit I ten grondslag ligt voor onjuist te houden. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat appellant in beroep geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die een ander licht werpen op zijn gezondheidstoestand zoals deze is vastgesteld door Hofman. Met de bevindingen van psychiater Winter heeft de (bezwaar)verzekeringsarts rekening gehouden, aangezien zijn advies om de re-integratie geleidelijk te bevorderen is vormgegeven door een urenbeperking van 20 uur per week aan te nemen.
5.2.2. De rechtbank heeft, met verwijzing naar het dagverhaal, voorts geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Evenmin heeft de rechtbank zijn stelling gevolgd dat hij, omdat hij (nog) niet onder behandeling is, niet zonder meer in staat is arbeid te verrichten. De (bezwaar)verzekeringsarts heeft appellants toenmalige gezondheidstoestand in aanmerking genomen, waarbij geen rekening is gehouden met eventuele positieve effecten die een behandeling zou kunnen hebben. Ook uit het rapport van psychiater Winter volgt niet zonder meer dat appellant alleen arbeid kan verrichten indien hij onder behandeling is.
6. Bij aangevallen uitspraak II heeft de rechtbank het beroep eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft, constaterende dat de gronden die zijn aangevoerd overeenkomen met de gronden die in de eerdere procedure zijn aangevoerd, evenmin reden gezien het medisch oordeel dat aan bestreden besluit II ten grondslag ligt voor onjuist te houden.
7. In hoger beroep herhaalt appellant zijn eerdere beroepsgronden. Ten aanzien van aangevallen uitspraak I heeft appellant nog gewezen op het feit dat hij vanwege zijn psychische klachten en longklachten onder behandeling is.
8.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
8.2. De Raad, vaststellende dat appellant in de hoger beroepen geen nieuwe (medische) informatie heeft overgelegd, onderschrijft de overwegingen van de aangevallen uitspraken en maakt deze tot de zijne. Met betrekking tot aangevallen uitspraak I merkt de Raad nog het volgende op. Het enkele feit dat appellant behandelingen voor zijn psychische klachten en longklachten ondergaat, heeft evenmin twijfel gezaaid aan de op 30 november 2006 en 22 februari 2007 vastgestelde belastbaarheid.
8.3. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad van oordeel dat hij op de data in geding in staat moet worden geacht de hem voorgehouden functies te vervullen.
9. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.