ECLI:NL:CRVB:2009:BK8192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1391WAO+09-6461WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en terugvordering door het Uwv

In deze zaak gaat het om de herziening van een WAO-uitkering en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht bevestigde. De zaak betreft de terugvordering van een bedrag van € 6.032,37 over de periode van 1 januari 2003 tot 1 oktober 2003, die volgens het Uwv onterecht was betaald aan de betrokkene vanwege inkomsten uit arbeid.

De betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering, stellende dat hij geen inkomsten uit arbeid had en dat de teruggevorderde bedragen onjuist waren berekend, omdat de belastingdienst nog bezig was met een herziening van zijn belastbare inkomsten. De Raad oordeelde echter dat de betrokkene geen bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij geen inkomsten had en dat de berekening van de terugvordering correct was. De Raad volgde de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige, die stelde dat de betrokkene wel degelijk inkomsten had uit zijn werkzaamheden.

Daarnaast werd de grief van de betrokkene dat er dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, afgewezen. De Raad oordeelde dat de betrokkene onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn stelling dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor hem zou hebben. De Raad bevestigde dat het Uwv verplicht was om de onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen, tenzij er zeer bijzondere omstandigheden waren die dit zouden rechtvaardigen.

De uitspraak van de Raad leidde tot de conclusie dat de terugvordering van het Uwv terecht was en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het besluit van het Uwv had vernietigd, op andere gronden werd bevestigd. De Raad veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep.

Uitspraak

08/1391 WAO
09/6461 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 1 februari 2008, 07/479
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 28 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat te Dordrecht, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2009. Appellant was vertegenwoordigd door mr. R.A. Kneefel. Namens betrokkene is verschenen mr. Van den Ekart.
Tijdens de behandeling van het geding ter zitting heeft de Raad besloten het onderzoek ter zitting te schorsen en vooronderzoek te hervatten.
Appellant heeft op 1 september 2009 een nieuw besluit genomen waarop betrokkene een reactie heeft gegeven.
Op 16 november 2009 is het geding opnieuw behandeld ter zitting van de Raad. Appellant was vertegenwoordigd door mr. Kneefel. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. In geding is een terugvordering van een volgens appellant aan betrokkene onverschuldigd betaalde WAO-uitkering over de periode van 1 januari 2003 tot 1 oktober 2003, vanwege inkomsten uit arbeid. Op 14 september 2006 zijn door appellant vier besluiten afgegeven. Het bezwaar van betrokkene tegen de besluiten ingevolge de mate van arbeidsongeschiktheid en de hoogte van de uitkeringen is bij besluit van 8 februari 2007 ongegrond verklaard. Het bezwaar van betrokkene tegen de terugvordering van een bedrag van € 26.184,82 is bij besluit van 5 april 2007 (bestreden besluit) gegrond verklaard, waarbij het bedrag van terugvordering is verlaagd naar
€ 11.124,87.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en heeft dat besluit vernietigd wegens strijd met artikel 57, eerste lid, van de WAO. Volgens de rechtbank moet een besluit tot terugvordering als bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de WAO, worden voorafgegaan of vergezeld door een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in artikel 36a, eerste lid, van de WAO. De rechtbank is van oordeel dat het besluit tot terugvordering niet is voorafgegaan of vergezeld door een dergelijk besluit. Bij gebreke van dit besluit staat niet vast dat de WAO-uitkering onverschuldigd is betaald en is er volgens de rechtbank geen rechtsgrond voor terugvordering.
3. Appellant kan zich niet verenigen met deze uitspraak. Appellant stelt zich op het standpunt dat aan de terugvordering een besluit vooraf is gegaan ingevolge artikel 44 van de WAO. Het gaat hier om een zogenaamd anticumulatiebesluit. De onverschuldigd betaalde bedragen die op grond van dit artikel worden teruggevorderd vallen onder artikel 57, eerste lid, van de WAO. Appellant verwijst naar de uitspraken van de Raad gepubliceerd onder LJN BB4796 en AQ1958.
4.1. Tijdens de behandeling van het geding ter zitting van de Raad heeft appellant aangegeven dat bij nader onderzoek is gebleken dat aan het besluit van 8 februari 2007 een onjuist maatmaninkomen ten grondslag ligt en dat correctie gevolgen heeft voor de hoogte van het teruggevorderde bedrag. De Raad heeft ter zitting besloten om appellant in de gelegenheid te stellen een nieuw besluit te nemen.
4.2. Bij besluit van 27 augustus 2009 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat de WAO-uitkering over het jaar 2000 had moeten worden uitbetaald berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en dat de WAO-uitkering over de periode van 1 januari 2003 tot 1 oktober 2003 had moeten worden uitbetaald berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De bezwaren van betrokkene tegen de beslissingen van 14 september 2006 zijn door appellant gegrond verklaard, deze beslissingen zijn herroepen en het bedrag van terugvordering is verlaagd naar € 6.032,37.
4.3. Desgevraagd heeft betrokkene bij brief van 19 oktober 2009 een reactie gegeven op het nieuwe besluit van 27 augustus 2009. Dit besluit komt deels tegemoet aan het beroep van betrokkene tegen het besluit van 5 april 2007, maar betrokkene blijft van mening dat het Uwv ten aanzien van de periode van 1 januari 2003 tot 1 oktober 2003 van een te hoog inkomen is uitgegaan en derhalve ten onrechte een bedrag van € 6.032,37 terugvordert. Betrokkene ziet af van een mondelinge toelichting en verwijst naar de stukken zoals ingediend in bezwaar en beroep.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. Nu appellant in hoger beroep een nieuwe beslissing heeft genomen die deels tegemoetkomt aan de bezwaren van betrokkene tegen het bestreden besluit kan dit naar het oordeel van de Raad niet anders dan leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit niet juist was en dat de rechtbank terecht het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond heeft verklaard en dit besluit heeft vernietigd. Daargelaten of de Raad de gronden van appellant in hoger beroep juist acht, bevestigt de Raad - zij het op andere gronden - de aangevallen uitspraak. Volledigheidshalve merkt de Raad op dat het Uwv in het kader van zijn hoger beroep terecht heeft gewezen op de in 3 vermelde uitspraken.
5.3. Het nieuwe besluit van 27 augustus 2009 komt niet geheel tegemoet aan de bezwaren van betrokkene in beroep tegen het bestreden besluit. Ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dienen deze bezwaren mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 27 augustus 2009.
5.4.1. De Raad is van oordeel dat het beroep van betrokkene tegen het besluit van
27 augustus 2009 ongegrond moet worden verklaard.
5.4.2. De Raad volgt betrokkene niet dat hij geen inkomsten uit arbeid heeft gehad. De Raad verwijst naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige J. Huisman van 29 januari 2007, waarin staat dat betrokkene in ieder geval beheersactiviteiten en beleidsbeslissingen heeft verricht. Betrokkene heeft geen gegegevens overgelegd die aanleiding geven om dit standpunt van Huisman onjuist te achten. Daarnaast blijkt uit de door betrokkene overgelegde verklaring van zijn ex-echtgenote dat betrokkene weliswaar wisselvallig maar toch regelmatig in het bedrijf werkte. Ook de grief van betrokkene dat de teruggevorderde bedragen onjuist zijn berekend omdat de belastingdienst nog bezig is met een herziening, zodat de belastbare inkomsten nog niet definitief vaststaan, kan niet slagen. Betrokkene heeft geen gegevens van de belastingdienst of andere gegevens overgelegd die dit standpunt onderbouwen. Daarnaast is het de Raad niet gebleken dat de terugvordering over de periode van 1 januari 2003 tot 1 oktober 2003 onjuist is berekend. Uit de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Huisman blijkt dat bij de beoordeling van het jaar 2003 de stakingswinst buiten beschouwing is gelaten, zodat de grief van betrokkene ter zake niet kan slagen. Dat door Huisman overigens ten onrechte bedragen bij de berekening zijn betrokken is de Raad niet gebleken.
5.4.3. Ook de grief van betrokkene dat er dringende redenen zijn voor appellant om af te zien van de terugvordering kan niet slagen. Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO is het Uwv verplicht het betreffende bedrag aan WAO-uitkering van appellant terug te vorderen. In het vierde lid van het genoemde artikel is bepaald, dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Zoals de Raad eerder in zijn uitspraken heeft aangegeven, blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze wettelijke bepaling, dat van een dringende reden alleen bij zeer bijzondere omstandigheden sprake kan zijn. Die omstandigheden moeten met zich meebrengen, dat de gevolgen van de terugvordering in de specifieke situatie van betrokkene onaanvaardbaar zijn. Betrokkene is van mening dat er dringende redenen zijn omdat hij schulden heeft en de terugvordering zeer nadelige gevolgen heeft voor zijn gezondheid, zijn financiële situatie en voor zijn gezin. Betrokkene heeft dit standpunt niet met gegevens onderbouwd. In hetgeen door betrokkene is aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een dringende reden op grond waarvan appellant van de terugvordering kan afzien.
5.5. Hetgeen hiervoor in 5.2 tot en met 5.4 is overwogen leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak op andere gronden wordt bevestigd en het beroep van betrokkene tegen het besluit van 27 augustus 2009 ongegrond wordt verklaard.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand en € 22,50 voor reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 augustus 2009 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 666,50, te betalen door het Uwv aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
TM