ECLI:NL:CRVB:2009:BK8156

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2586 WW + 07-5803 WW +07-5804 WW + 07-5805 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake individuele reïntegratieovereenkomst en werkloosheidsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvragen van appellant voor individuele reïntegratieovereenkomsten (IRO) bij twee verschillende reïntegratiebureaus. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen en had bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aanvragen ingediend voor IRO's. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens het vervallen van procesbelang. Dit was het gevolg van het feit dat appellant op het moment van de uitspraak werk had, waardoor de noodzaak voor de aangevraagde IRO's niet meer bestond.

De Raad behandelde de aanvragen van appellant voor IRO's bij Capability B.V. en Consolid Reïntegratie B.V. In beide gevallen had het Uwv de aanvragen afgewezen, waarbij het Uwv stelde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een IRO. De rechtbank had in eerdere uitspraken de besluiten van het Uwv vernietigd, maar de Raad oordeelde dat de latere besluiten van het Uwv, die de eerdere besluiten vervingen, voldoende onderbouwd waren. De Raad kon zich niet uitlaten over de stellingen van appellant met betrekking tot de niet-nakoming van toezeggingen door het Uwv, omdat deze stellingen buiten de omvang van het geding vielen.

De Raad concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van griffier J. Waasdorp, en werd openbaar uitgesproken op 23 december 2009.

Uitspraak

07/2586 WW + 07/5803 WW+ 07/5804 WW + 07/5805 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 7 maart 2007, 05/4429 en 06/2891 (hierna: aangevallen uitspraak)
in de gedingen tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 23 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.A.W. van den Broek hoger beroep ingesteld.
Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2008, waar appellant is verschenen en Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. C.L. Schuren.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Partijen hebben onderling contact gehad over de voortzetting van de reïntegratieactiviteiten, maar zijn niet tot volledige overeenstemming gekomen.
Het geding is opnieuw behandeld op de zitting van 11 november 2009, waar appellant is verschenen en Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. Schuren.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant ontving ten tijde van belang een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
De IRO bij Capability B.V.
2.1. Appellant heeft op 1 november 2004 bij Uwv een aanvraag ingediend voor een individuele reïntegratieovereenkomst (hierna: IRO). Uwv heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 22 februari 2005, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 november 2005. Dit berust op het standpunt dat appellant geen door het door hem gekozen reïntegratiebureau Capability B.V. ondertekend plaatsingsplan heeft ingediend.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 15 november 2005 - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, Uwv opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 februari 2005 en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat Uwv onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of er een door Capability B.V. ondertekend reïntegratieplan door appellant was ingediend.
2.3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
2.4. Bij besluit van 9 juli 2007 heeft Uwv het bezwaar tegen het besluit van 22 februari 2005 opnieuw ongegrond verklaard. Dit berust op het standpunt dat uit nader contact met Capability B.V. is gebleken dat zij bewust geen reïntegratieplan van appellant heeft ondertekend, omdat zij onvoldoende vertrouwen had in appellant.
3.1. De Raad zal met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroep mede gericht achten tegen het besluit van 9 juli 2007.
3.2. Vervolgens oordeelt de Raad dat, nu het besluit van 9 juli 2007 geheel in de plaats is getreden van het besluit van 15 november 2005, het hoger beroep wegens het vervallen van procesbelang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.3. Ten aanzien van het besluit van 9 juli 2007 is de Raad van oordeel dat Uwv thans voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een door Capability B.V. ondertekend reïntegratieplan ontbreekt. Naar het oordeel van de Raad heeft Uwv hierom in het onderhavige geval in redelijkheid tot afwijzing van de aanvraag kunnen komen.
De IRO bij Consolid Reïntegratie B.V.
4.1. Appellant heeft op 10 november 2005 bij Uwv een aanvraag ingediend voor een IRO bij het reïntegratiebureau Consolid Reïntegratie B.V. Uwv heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 30 november 2005, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 mei 2006. Dit berust op het standpunt dat de kans dat appellant daadwerkelijk werk zou hebben gevonden klein is, nu hij in de periode van 14 november 2005 tot en met 30 april 2006 (de datum dat zijn WW-uitkering afliep) maar drie weken niet ziek is geweest.
4.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 2 mei 2006 - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, Uwv opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 november 2005 en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat de aanvraag van 10 november 2005 is gedaan voordat de WW-uitkering afliep, terwijl het ook in geval van arbeidsongeschiktheid mogelijk is een IRO af te sluiten.
4.3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4.4. Bij besluit van 20 september 2007 heeft Uwv het bezwaar tegen het besluit van 30 november 2005 opnieuw ongegrond verklaard. Dit berust op het standpunt dat appellant op dat moment werk had, zodat een IRO niet langer nodig was. In dit besluit is wel toegezegd dat, mocht appellant onverhoopt werkloos worden, hij alsnog in aanmerking komt voor het reïntegratieplan zoals dit is opgesteld door Consolid Reïntegratie B.V. dan wel voor een soortgelijk reïntegratieplan.
5.1. De Raad zal met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Awb het beroep mede gericht achten tegen het besluit van 20 september 2007.
5.2. Vervolgens oordeelt de Raad dat, nu het besluit van 20 september 2007 geheel in de plaats is getreden van het besluit van 2 mei 2006, het hoger beroep wegens het vervallen van procesbelang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5.3. Ten aanzien van het besluit van 20 september 2007 is de Raad van oordeel dat het Uwv daarin terecht heeft vastgesteld dat er op dat moment geen noodzaak was voor de aangevraagde IRO bij Consolid Reïntegratie B.V., nu appellant op dat moment voorzien was van werk.
6. De Raad overweegt ten slotte dat hij geen oordeel kan geven over de door appellant opgeworpen stellingen omtrent de gestelde niet-nakoming van de in het besluit van
20 september 2007 door het Uwv gedane toezegging, nu deze stellingen de omvang van het geding te buiten gaan. De Raad kan zich immers slechts uitlaten over de rechtmatigheid van de aangevallen uitspraak en van de door appellant in de onderhavige gedingen bestreden besluiten.
7. Uit het voorgaande vloeit voort dat de beroepen niet kunnen slagen en dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard.
8. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk;
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. Waasdorp.
RB