[Appellante], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2008, 07/982 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 10 december 2009
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2009. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.T.S.J. Maarschalkerweerd.
1.1. Wijlen de echtgenoot van appellante, [wijlen echtgenoot], ontving vanaf juli 1993 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) dat hoger was dan 35% van het minimumloon en was op grond van dat pensioen verzekerd voor de Algemene nabestaandenwet (ANW). Per 1 januari 2000 is artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen 1999, waarop deze verzekering laatstelijk berustte, vervallen. [wijlen echtgenoot] kon zich toen op grond van artikel 63a van de ANW aanmelden voor de vrijwillige verzekering. Deze aanmelding diende op grond van artikel 63b van die wet binnen een jaar, derhalve vóór 1 januari 2001 te geschieden. [wijlen echtgenoot] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. [wijlen echtgenoot] is [in] 2003 overleden.
1.2. Appellante heeft de Svb in augustus 2006 verzocht [wijlen echtgenoot] postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de ANW. Bij besluit van 21 september 2006 heeft de Svb dit verzoek afgewezen onder overweging dat [wijlen echtgenoot] nimmer een verzoek heeft gedaan om tot de vrijwillige verzekering te worden toegelaten en dat dit verzoek niet meer kan worden gedaan nu het verzekerde risico reeds is ingetreden.
1.3. Bij het bestreden besluit van 25 januari 2007 heeft de Svb het besluit van 21 september 2006 na bezwaar gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante, evenals in bezwaar en beroep, naar voren gebracht dat het AOW-pensioen van haar echtgenoot vanaf maart 2000 minder dan 35% van het minimumloon bedroeg doordat ten onrechte de toeslag op dat pensioen was ingetrokken. Dit is eerst in 2001 met terugwerkende kracht hersteld. Op dat moment was de aanmeldingstermijn voor de vrijwillige verzekering reeds verstreken.
4.1. De Raad overweegt dat [wijlen echtgenoot] op grond van artikel 63a van de ANW bevoegd was tot deelname aan de vrijwillige verzekering per 1 januari 2000 aangezien hij direct voorafgaand aan die datum verplicht verzekerd was ingevolge de ANW op grond van zijn AOW-pensioen, dat meer dan 35% van het minimumloon bedroeg. Zoals de vertegenwoordiger van de Svb ter zitting van de Raad heeft aangegeven, is [wijlen echtgenoot] diverse malen op de mogelijkheid tot aanmelding gewezen. Op de bevoegdheid tot toetreding tot de vrijwillige verzekering was niet van invloed dat zijn inkomen in maart 2000 onder genoemde grens daalde. Voor zover daarover bij [wijlen echtgenoot] al een misverstand heeft bestaan, moet worden vastgesteld dat hij ook nadat in 2001 de intrekking van de toeslag ongedaan was gemaakt, kennelijk geen aanleiding heeft gezien zich alsnog aan te melden voor de vrijwillige verzekering.
4.2. Nu [wijlen echtgenoot] zich niet tijdig voor de vrijwillige verzekering heeft aangemeld, is de mogelijkheid toe te treden tot die verzekering geëindigd en heeft de Svb terecht geweigerd hem alsnog tot die verzekering toe te laten.
4.3. Uit het onder 4.1 en 4.2 overwogene vloeit voort dat de Svb terecht heeft geweigerd [wijlen echtgenoot] alsnog toe te laten tot de vrijwillige verzekering. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2009.
(get.) M.M. van der Kade.
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale);
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par M.M. van der Kade en présence de W. Altenaar en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 10 Décembre 2009.