ECLI:NL:CRVB:2009:BK7221

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1006 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsmatig verleende rechtsbijstand en vergoeding van proceskosten

In deze zaak gaat het om de vraag of de door R.V. Tjon verleende rechtsbijstand aan appellant als beroepsmatig kan worden aangemerkt. Tjon heeft met toestemming van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere vanaf 2 juli 2008 als zelfstandig ondernemer rechtsbijstand verleend in meerdere procedures. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat, ondanks dat Tjon slechts drie cliënten had ten tijde van de behandeling van het bezwaar, er sprake is van stelselmatig verleende rechtshulp en niet van incidentele rechtshulp. Dit is van belang voor de vergoeding van de kosten van de rechtsbijstand.

De Raad stelt vast dat Tjon, op basis van een 'no cure no pay'-constructie, kosten in rekening brengt bij zijn cliënten. Dit leidt tot de conclusie dat de werkzaamheden van Tjon als beroepsmatig verleende rechtsbijstand kunnen worden gekwalificeerd, ondanks het feit dat hij autodidact is en geen formele juridische scholing heeft genoten. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die had geoordeeld dat er geen sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en dat er geen kosten konden worden vergoed.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere moet worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep. De totale proceskostenvergoeding bedraagt dus € 1.288,--, en het College moet ook het griffierecht van € 106,-- aan appellant vergoeden. De uitspraak is gedaan op 15 december 2009.

Uitspraak

09/1006 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 januari 2009, 08/1420 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R.V. Tjon, handelend onder de naam Buro Bezwaar en Beroep, te Almere hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2009. Voor appellant is verschenen R.V. Tjon (hierna: Tjon). Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Koot, werkzaam bij de gemeente Almere.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het College een aantal eerder aan appellant opgelegde maatregelen herzien en op nihil gesteld. Bij besluit van 24 juli 2008, voor zover van belang, heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 mei 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 juli 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover dit betrekking heeft op de ongegrondverklaring van het bezwaar ten aanzien van het niet vergoeden van (rente)kosten en immateriële schade en dat bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten zag de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van door de gemachtigde van appellant aantoonbaar en daadwerkelijk in rekening gebrachte kosten en dat evenmin sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. Appellant heeft in hoger beroep de juistheid van het oordeel van de rechtbank over de proceskosten bestreden. Hij stelt dat Tjon meer dan incidenteel rechtsbijstand verleent en daarvoor een eigen bijdrage van € 90,00 per zaak bij zijn cliënten in rekening brengt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de door Tjon verrichte werkzaamheden aangemerkt kunnen worden als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 oktober 2008, LJN BF7597) is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand sprake indien niet slechts in incidentele gevallen rechtshulp wordt verleend en voor die rechtshulp enigerlei vergoeding in rekening wordt gebracht. De Raad ziet geen aanleiding in het onderhavige geschil een andere toetsingsmaatstaf aan te leggen. Hierin ligt tevens besloten dat de door het College aangevoerde omstandigheid dat Tjon autodidact is en voor het verlenen van rechtsbijstand geen juridische scholing zou hebben genoten, wat hier ook van zij, niet uitsluit dat sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.2. Uit de gedingstukken blijkt dat Tjon met toestemming van het College vanaf 2 juli 2008 als zelfstandig ondernemer in een behoorlijk aantal procedures rechtsbijstand heeft verleend. Dat deze procedures ten tijde van de behandeling van het bezwaar nog slechts betrekking hadden op drie cliënten maakt dat niet anders. Dit betekent dat geen sprake is van incidenteel, maar van stelselmatig verleende rechtshulp. Voorts is voor de Raad voldoende komen vast te staan dat Tjon, zij het achteraf en op basis van “no cure no pay”, bij zijn cliënten en ook bij appellant kosten in rekening brengt voor de door hem verleende rechtsbijstand. Ook overigens ziet de Raad in hetgeen daarover door het College is aangevoerd geen beletsel voor de vergoeding van de kosten van de door Tjon verleende rechtsbijstand.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt voor zover daarbij het College niet is veroordeeld tot vergoeding van de door appellant gemaakte proceskosten. De Raad ziet tevens aanleiding het College te veroordelen in de in hoger beroep gemaakte proceskosten. De proceskosten worden daarom begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Veroordeelt het College tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.288,--;
Bepaalt dat het College aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht voldoet tot een bedrag van € 106,--.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2009.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R.L.G. Boot.
mm