ECLI:NL:CRVB:2009:BK7207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6249 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogs-slachtoffer en beoordeling oorlogsgeweld in de zin van de Wet

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad om erkend te worden als burger-oorlogs-slachtoffer. Deze aanvraag was gebaseerd op gezondheidsklachten die appellante toeschrijft aan haar oorlogservaringen. De aanvraag werd afgewezen op 10 juli 2008, omdat verweerster van mening was dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij was getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 10 december 2009 behandeld. Tijdens de zitting is appellante verschenen, bijgestaan door haar zonen. Verweerster werd vertegenwoordigd door mr. A. den Held. De Raad heeft vastgesteld dat de moeder van appellante in 1975 was erkend als vervolgde vanwege internering tijdens de Japanse bezetting. Dit gegeven, in combinatie met andere beschikbare gegevens, leidde de Raad tot de conclusie dat appellante wel degelijk was geïnterneerd en getroffen door oorlogsgeweld.

De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerster berustte op een ondeugdelijke grondslag. De Raad vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat verweerster een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de bevindingen van de Raad. Tevens werd verweerster veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 120,90 werden begroot, en moest verweerster het griffierecht van € 35,- vergoeden aan appellante.

Uitspraak

08/6249 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 10 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 29 september 2008, kenmerk BZ 85679, JZ/H60/2008, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009. Daar is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door haar zonen R.E.Th. Wener en H.R. Wener. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in november 2007 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogs-slachtoffer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een periodieke uitkering. Appellante heeft haar aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan haar oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië.
1.2. Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 10 juli 2008, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond - kort gezegd - dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet.
2. De Raad staat voor de vraag of, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
Die vraag beantwoordt de Raad op de hierna volgende gronden ontkennend.
2.1. Blijkens de gedingstukken is de moeder van appellante in 1975 in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 erkend als vervolgde in de zin van die wet vanwege een internering tijdens de Japanse bezetting in Marinekamp in Malang. Gelet op die erkenning, bezien in onderling verband met de onder de gedingstukken aanwezige gegevens van de door de moeder van appellante in 1956 ingediende aanvraag in het kader van een Japanse Uitkering, waarbij zij heeft aangegeven met een drietal kinderen, waaronder appellante als jongste kind, in dit Marinekamp te hebben verbleven, acht de Raad anders dan verweerster wel aannemelijk dat appellante tijdens de Japanse bezetting geïnterneerd is geweest en dat zij getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. De omstandigheid dat appellante in haar relaas een internering vrijwel onbesproken heeft gelaten, kan haar gezien haar jeugdige leeftijd destijds bezwaarlijk worden tegengeworpen.
3. Het voorgaande brengt de Raad tot de slotsom dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van de aanvraag van appellante berust op een ondeugdelijke grondslag nu hierbij ten onrechte niet is aanvaard dat appellante heeft blootgestaan aan oorlogsgeweld in de zin van de Wet. Daarom dient dit besluit, als genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te worden vernietigd.
4. De Raad acht tot slot termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 120,90 aan reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 120,90;
Bepaalt dat verweerster aan appellante het door haar betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD