08/4642 WAO + 09/1510 WAO
op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van respectievelijk 14 juli 2008, 08/464 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en van 22 januari 2009, 08/3249 (hierna: aangevallen uitspraak 2)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 december 2009
Namens appellante heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2009. Appellante was vertegenwoordigd door mr. Van Es, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.W.G. Determan.
Ten aanzien van het hoger beroep met nummer 08/4642 WAO.
1.1. Bij besluit op bezwaar van 6 december 2007 (hierna: bestreden besluit 1) is het besluit tot herziening en nadere vaststelling van de WAO-uitkering van appellante per 25 juni 2007 op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% gehandhaafd.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hierbij heeft zij (kort samengevat) overwogen dat zij de medische besluitvorming zorgvuldig acht en geen aanleiding ziet voor twijfel aan de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 maart 2007. De rechtbank heeft hiertoe onder meer overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts terecht heeft vastgesteld dat appellante beschikt over duurzame mogelijkheden tot het verrichten van arbeid met inachtneming van de FML en dat er geen medische grond bestaat voor het aannemen van een urenbeperking.Voorts is de rechtbank van oordeel dat de aan appellante voorgehouden functies geen opleidingseisen kennen die haar opleidingsniveau overschrijden en dat de belasting van de voorgehouden functies de functionele mogelijkheden van appellante, zoals vastgesteld bij de FML, niet overschrijdt.
2. Appellante heeft in hoger beroep wederom aangevoerd dat zij op de datum in geding niet beschikte over duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid in verband met onvermogen tot persoonlijk of sociaal functioneren. Zij was niet in staat om zichzelf en haar kinderen te verzorgen. In de FML zijn met name haar psychische en rugbeperkingen onderschat. Ter onderbouwing heeft zij een brief ingediend van psychiater M. van Veen van PsyQ van 7 februari 2008, uit het Turks vertaalde medische gegevens van 20 juli 2009 van de Turkse artsen O. Ahishali en Y. Çelebi en een brief van neuroloog A. van de Zwart van 5 oktober 2009. Verder heeft zij het in eerste aanleg ingenomen standpunt herhaald dat zij als gevolg van ADHD energetische beperkingen had op de datum in geding hetgeen in elk geval had moeten leiden tot het aannemen van een urenbeperking.Voorts heeft zij erop gewezen dat de door de bezwaarverzekeringsarts ingeschakelde psychiater Groenendijk een heel andere diagnose vaststelde dan de behandelende sector. Verder zijn de door Groenendijk gesignaleerde beperkingen ten aanzien van hanteren van emotionele problemen van anderen, lawaai en tijdsdruk ten onrechte niet in de FML opgenomen. Zij heeft haar stelling herhaald dat de belasting in de voorgehouden functies de bij de FML vastgestelde belastbaarheid overschrijdt. Voorts heeft zij nogmaals gesteld dat zij niet kan voldoen aan het voor de functies vereiste opleidingsniveau.
3.1. Wat betreft de medische besluitvorming ziet de Raad, evenmin als de rechtbank, aanleiding tot twijfel aan de zorgvuldigheid van de medische onderzoeken, verricht door de primaire arts C. Tank en de bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn noch aan de juistheid van de bij de FML van 23 maart 2007 vastgestelde medische beperkingen van appellante. De Raad stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake en maakt deze tot de zijne. Hij voegt daar nog aan toe dat hij geen grond voor twijfel ziet aan het standpunt van het Uwv dat, hoewel de diagnosestelling van Groenendijk niet geheel overeenkomt met die van de behandelende sector, de door Groenendijk op basis van de door haar gestelde diagnose vastgestelde beperkingen passen bij het medische oordeel van de behandelende sector. In de FML zijn, anders dan appellante meent, beperkingen opgenomen ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen, deadlines of produktiepieken en hoog handelingstempo. Ten aanzien van lawaai is geen beperking opgenomen nu in de FML het item geluidsbelasting ziet op fysieke beperkingen op dit gebied, en niet op psychische beperkingen ten aanzien van lawaai. Dergelijke fysieke beperkingen zijn bij appellante niet vastgesteld. De in hoger beroep ingediende medische informatie doet aan bovenstaande naar het oordeel van de Raad niet af. De Raad is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal terzake op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat deze medische informatie ofwel reeds eerder bekend was en meegewogen is, ofwel niet ziet op de datum in geding, zoals uiteengezet in zijn rapportage van 30 oktober 2009.
3.2. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de voorgehouden functies van produktiemedewerker industrie (SBC-code 11180), huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333) en produktiemedewerker metaal (SBC-code 111171) in medisch opzicht geschikt zijn te achten voor appellante en dat de voorkomende signaleringen afdoende zijn gemotiveerd door de bezwaararbeidsdeskundige D.L.A. Politon in diens rapportage van 5 december 2007.
3.3. Ten aanzien van het opleidingsniveau van de bovengenoemde voorgehouden functies overweegt de Raad het volgende. Bij deze functies wordt ten aanzien van de genoten vooropleiding (-en) niet meer dan (enkele jaren) basisonderwijs gevraagd. Hieraan voldoet appellante naar het oordeel van de Raad, aangezien zij zowel in Turkije als in Nederland basisonderwijs heeft gevolgd en daarnaast een Nederlandse taalcursus heeft gevolgd.
4. Gelet op het bovenstaande slaagt het hoger beroep niet.
Ten aanzien van het hoger beroep met nummer 09/1510 WAO.
1.1 Bij besluit op bezwaar van 25 maart 2008 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het besluit tot weigering van verhoging van de WAO-uitkering in verband met door appellante gestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid per 18 juli 2007 gehandhaafd.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit 2 ingestelde beroep van appellante ongegrond verklaard. Hierbij heeft zij (kort samengevat) overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts op goede gronden heeft kunnen oordelen dat zowel ten aanzien van de rugklachten als de spannings- en angstklachten per 18 juli 2007 geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.Ten aanzien van de ADHD-problematiek heeft de rechtbank overwogen dat deze reeds uitvoerig is meegewogen in de beroepsprocedure die heeft geleid tot de aangevallen uitspraak 1 en niet opnieuw in deze procedure aan de orde kan worden gesteld. Hetzelfde geldt voor de gronden die zich richten tegen de weigering om een urenbeperking te hanteren.
2. In hoger beroep heeft appellante de gronden van het beroep in eerste aanleg herhaald. Vanaf 18 juli 2007 is er sprake van toegenomen lage rugklachten en toegenomen psychische klachten. De medische gronden, aangevoerd in de procedure die heeft geleid tot de aangevallen uitspraak 1, zijn herhaald.
3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om het medisch onderzoek door de verzekeringsarts G.W. Alibahadoer en de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal onzorgvuldig te achten. Ook ten aanzien van de medische beoordeling is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts op goede gronden heeft kunnen oordelen dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 18 juli 2007. Nu in hoger beroep geen nieuwe medische informatie is ingediend die aanleiding zou kunnen geven tot twijfel aan de mate van arbeidsongeschiktheid per 18 juli 2007, is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak 2 dient te worden bevestigd. De Raad stelt zich hierbij volledig achter de overwegingen van de rechtbank.
4.1. Gelet op het voorgaande dienen de aangevallen uitspraken te worden bevestigd.
4.2. De Raad acht geen termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) M.A. van Amerongen.