ECLI:NL:CRVB:2009:BK7113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5228 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die op 2 november 1949 is geboren en zich op 23 maart 1987 ziekmeldde. Appellant ontving aanvankelijk een WAO-uitkering van 80 tot 100%, maar na een beoordeling door het Uwv op 9 maart 2007 werd zijn uitkering verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond bij besluit van 23 november 2007. Appellant stelde dat de herbeoordeling onterecht was, omdat hij ouder was dan 50 jaar op 1 juli 2004 en zijn situatie niet was veranderd. Hij voerde aan dat het Uwv niet had mogen herbeoordelen en dat de communicatie van het Uwv verwarrend was.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de herbeoordeling volgens het arbeidsongeschiktheidscriterium dat gold tot 1 oktober 2004 correct was uitgevoerd. De rechtbank vond dat er geen sprake was van verwarring over de communicatie van het Uwv en dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zijn eerdere argumenten herhaalde en verzocht om de benoeming van een deskundige.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en onderschreef haar oordeel. De Raad oordeelde dat het Uwv appellant op goede gronden had beoordeeld en dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een deskundige. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling of schadevergoeding toegewezen aan appellant.

Uitspraak

08/5228 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juli 2008, 07/4726 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.S. Sewdajal, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2009. Appellant is verschenen en werd bijgestaan door mr. E.A.M. Brouwers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant geboren op 2 november 1949, heeft zich op 23 maart 1987 ziekgemeld vanuit een situatie dat hij een WW-uitkering ontving. Per 21 maart 1988 is aan hem een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij brief van 6 november 2006 heeft appellant het Uwv verzocht om voortzetting van zijn uitkering en om met behoud van uitkering naar het buitenland (Brazilië) te mogen vertrekken.
2.1. Appellant is op 25 januari 2007 onderzocht door verzekeringsarts E. Krijt die de belastbaarheid van appellant heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Arbeidsdeskundige M.E. Poortvliet-Liauw heeft - met inachtneming van de voor appellant geldende beperkingen en mogelijkheden - na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem verschillende functies voor appellant geschikt geacht.
2.2. Bij besluit van 9 maart 2007 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met de voor hem geschikt geachte functies ongeveer 64% zou kunnen verdienen van hetgeen hij als gezond persoon zou kunnen verdienen en dat zijn WAO-uitkering wordt verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Daarnaast heeft het Uwv bij brief van 21 maart 2007 punten op een rij gezet die van belang zijn vanwege zijn vertrek naar het buitenland.
2.3. Het Uwv heeft bij besluit van 23 november 2007 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 maart 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank, stellende dat het motiverings-, vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel is geschonden. De brief van 21 maart 2007 leidde volgens appellant tot grote verwarring. Daarnaast had er geen herbeoordeling mogen plaatsvinden volgens appellant omdat hij op 1 juli 2004 ouder was dan 50 jaar en noch zijn inkomen en noch zijn gezondheid in de loop van de tijd was veranderd. Tevens mocht hij er op grond van de informatie van het Uwv op vertrouwen dat geen herbeoordeling zou plaatsvinden. Ondersteuning van dit standpunt blijkt volgens hem eveneens uit de afwijzing van een uitkering ingevolge de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten.
4. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank merkt op dat appellant is beoordeeld volgens het arbeidsongeschiktheidscriterium dat van toepassing was tot 1 oktober 2004 en is van oordeel dat deze herbeoordeling los staat van de eenmalige herbeoordeling op grond van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, bedoeld in artikel 34, vierde lid, van de WAO. Van verwarring of onverenigbaarheid van het primaire besluit met de brief van 21 maart 2007 kan volgens de rechtbank geen sprake zijn. De brief van 21 maart 2007 is opgesteld en verzonden na het primaire besluit, zodat reeds duidelijk was dat zijn uitkering werd verlaagd en deze (verlaagde) uitkering niet zou veranderen als hij naar Brazilië zou vertrekken. Ten aanzien van de ter zitting aangevoerde gronden tegen de medische beoordeling is de rechtbank van oordeel dat het medische onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden om het medische oordeel van het Uwv voor onjuist te houden en de rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de vastgestelde beperkingen en belastbaarheid van appellant in de FML. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant overschrijdt en is de rechtbank van oordeel dat de omvang en het dagloon van de maatman correct zijn vastgesteld door het Uwv.
5. Appellant kan zich niet verenigen met deze uitspraak. In hoger beroep herhaalt appellant de gronden die hij in bezwaar en beroep heeft ingediend. Appellant stelt zich op het standpunt dat zijn belastbaarheid onjuist is vastgesteld en dat er geen sprake is van passende arbeid aangezien hij lichamelijk en geestelijk niet in staat is om arbeid te verrichten. De rechtbank is daarnaast ten onrechte voorbij gegaan aan zijn verzoek om een deskundige in te schakelen en appellant herhaalt dit verzoek uitdrukkelijk. Door de verlaging van zijn uitkering heeft appellant aanzienlijke financiële-, emotionele- en psychische schade geleden en appellant verzoekt dan ook naast een vergoeding van de proceskosten om een schadevergoeding.
6.1. De Raad onderschrijft het oordeel en de overwegingen van de rechtbank volledig en verwijst hiernaar. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat appellant terecht en op goede gronden door het Uwv is beoordeeld volgens het arbeidsongeschiktheidscriterium dat van toepassing was tot 1 oktober 2004 en dat appellant niet valt in de categorie van de eenmalige herbeoordeling ingevolge het aangepaste Schattingsbesluit. Daarnaast is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag ligt. Appellant heeft noch in beroep, noch in hoger beroep medische stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij op de datum in geding zwaarder beperkt was dan is vastgelegd in de FML. De Raad ziet dan ook geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige. Evenmin heeft appellant met gegevens onderbouwd dat het Uwv is uitgegaan van een onjuiste maatman en een qua aantal uren per week te kleine omvang van de maatmanfunctie. De Raad is van oordeel dat door het Uwv voldoende inzichtelijk is gemaakt en voldoende is gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies - gelet op de voor appellant geldende beperkingen en mogelijkheden - passend kunnen worden geacht en verwijst hiervoor met name naar de notities functiebelasting van 25 januari 2007.
6.2. Uit hetgeen is overwogen in 6.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling noch voor de gevraagde schadevergoeding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.E. van Rooij.
IvR