08/4691 WAO + 08/4726 WAO
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 juli 2008, 07/1736 en 07/1738, en de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 juli 2008, 07/1737
(hierna: aangevallen uitspraken),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 december 2009
Mr. I. Wudka, advocaat te Maastricht, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2009. Appellant is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. D.E.C. Veugen.
1. Appellant heeft zich per 10 juni 2002 ziekgemeld voor zijn voltijdse werk in WSW-verband. Aan hem is door het Uwv aanvankelijk WAO-uitkering geweigerd onder overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per 9 juni 2003 minder dan 15% bedroeg, maar hangende het door hem bij de Raad ingesteld hoger beroep heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige herbeoordeling WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer toegekend, aanvankelijk bij besluit van 19 januari 2005 per 7 september 2004, doch nader bij besluit van 12 september 2006 alsnog per 9 juni 2003.
2. Bij besluiten van 16 en 19 maart 2007 heeft het Uwv wegens inkomen uit arbeid de uitbetaling van de WAO-uitkering gedurende juli 2003 teruggebracht naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%, respectievelijk gedurende de periode van 1 augustus 2003 tot 7 januari 2005 volledig gestaakt. Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het Uwv wegens het ontbreken van inkomen uit arbeid de korting per 7 januari 2005 beëindigd.
3. Bij besluiten van 31 augustus 2007 heeft het Uwv appellants bezwaren tegen de besluiten van 16, 19 en 20 maart 2007 ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de besluiten op bezwaar ongegrond verklaard.
4.1. Wat de kortingsbesluiten van 16 en 19 maart 2007 betreft heeft de rechtbank daartoe overwogen dat uit de toekenning van volledige WAO-uitkering met terugwerkende kracht tot en met 9 juni 2003 redelijkerwijs voortvloeit dat ook de korting met toepassing van artikel 44 van de WAO met terugwerkende kracht plaatsvindt. Dit artikel moest worden toegepast, omdat appellant inkomsten uit arbeid had. Op basis van dit artikel dienen deze inkomsten te worden verrekend met het bedrag dat aan uitkering wordt ontvangen. Vanwege het tijdstip van toekenning kon toepassing van dit artikel niet eerder plaatsvinden. Niet is gebleken dat de door het Uwv bij het toepassen van de korting gebruikte loongegevens niet juist zouden zijn. Dat appellants werkgever niet wil betalen, is naar het oordeel van de rechtbank een buiten de omvang van het onderhavige bestuursrechtelijke geschil vallende omstandigheid, aangezien enerzijds het hier een feitelijke handeling betreft en anderzijds het de vraag is of appellant zich met een dergelijk geschil niet tot de civiele rechter dient te wenden.
4.2. Wat het besluit van 20 maart 2007 betreft heeft de rechtbank daartoe overwogen dat niet is in te zien welk processueel belang appellant heeft bij het voeren van een procedure tegen het beëindigen van de korting per 7 januari 2005 met als gevolg hervatting per diezelfde datum van de uitbetaling van de volledige WAO-uitkering. Voorts is niet in te zien wat de rol van de werkgever bij de onderhavige procedure zou kunnen zijn, terwijl ook overigens het nog maar de vraag is of de door appellant geschetste rol van de werkgever kan leiden tot gegrondverklaring van het beroep in een bestuursrechtelijk geschil.
5. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd te volharden bij hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Wat de besluiten van 16 en 19 maart 2007 betreft heeft appellant voorts aangegeven van mening te blijven dat in redelijkheid de toepassing van artikel 44 van de WAO had kunnen worden nagelaten, aangezien hij van die toepassing alleen maar nadelen heeft ondervonden. Wat het besluit van 20 maart 2007 betreft heeft appellant voorts aangegeven dat hij door toedoen van het Uwv en door dat besluit nog steeds problemen van zijn inmiddels ex-werkgever ondervindt, zodat hij wel degelijk belang bij deze procedure heeft.
6.1. De Raad kan zich geheel vinden in het in de beide aangevallen uitspraken neergelegde oordeel van de rechtbank. Hetgeen appellant tegen dat oordeel heeft aangevoerd, kan niet leiden tot het door hem beoogde gevolg. Immers, artikel 44 van de WAO is van dwingend recht, zodat de redelijkheid waarop appellant zich beroept niet aan de orde kan komen. Voorts is niet duidelijk geworden welk probleem appellant redelijkerwijs kan hebben ondervonden van het beëindigen van de korting en het als gevolg daarvan volledig uitbetalen van de WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
6.2. De Raad wijst er naar aanleiding van het door appellant in beroep gestelde over de problemen met zijn werkgever overigens op dat blijkens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank op 21 mei 2008 (waar appellant niet is verschenen en beide zaken zijn behandeld) het Uwv ter zitting heeft meegedeeld dat uit onderzoek bij de werkgever is gebleken dat in augustus 2007 voor 99% en in december 2007 voor het restant aan appellant is uitbetaald zijn loon voor de door hem verrichte arbeid. Appellant heeft in hoger beroep die mededeling niet bestreden.
7. Gelet op het vorenstaande faalt het hoger beroep en dienen bijgevolg de aangevallen uitspraken te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009.