ECLI:NL:CRVB:2009:BK7045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1599 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en urenbeperking na whiplashklachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De betrokkene, een taxichauffeur, had zich ziek gemeld na een auto-ongeluk op 26 april 2001, waarbij zij whiplashklachten opliep. In eerste instantie werd haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij een urenbeperking van 20 uur per week werd vastgesteld. Na meerdere herbeoordelingen, waarbij de verzekeringsarts R. Leboux betrokken was, werd de urenbeperking opgeheven, wat leidde tot bezwaar van de betrokkene. De rechtbank oordeelde dat de Uwv onvoldoende had onderbouwd waarom de urenbeperking niet meer nodig was, en vernietigde het besluit van de Uwv.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeert dat de Uwv terecht heeft besloten de urenbeperking op te heffen. De Raad stelt vast dat uit de door de betrokkene ingebrachte stukken niet kan worden afgeleid dat acht uur werken in de door de Uwv als passend geselecteerde werkzaamheden de energetische belastbaarheid van de betrokkene te boven gaat. De Raad benadrukt dat het laten vallen van de urenbeperking niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel of het verbod van willekeur. De Raad oordeelt dat de Uwv voldoende gemotiveerd heeft waarom de urenbeperking niet langer van toepassing is, en dat de prognose voor de betrokkene op langere termijn als goed is aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep in eerste aanleg wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

08/1599 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
tegen
de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2008, 07/1192 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], België (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 10 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens betrokkene heeft mr. G.G. Mostert, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau
Mr G.G. Mostert te Oirsbeek, van verweer gediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2009. Voor appellant is verschenen mr. W.P.F. Oosterbos. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Mostert voornoemd.
II.OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene was, tot haar uitval op 26 april 2001 wegens whiplashklachten na een auto-ongeluk, 40 uur per week werkzaam als taxichauffeur. Betrokkene is vervolgens gezien door de verzekeringsarts L. Beckers. Beckers ziet, blijkens diens rapportage van 1 mei 2002, een vitaal ogende jonge vrouw zonder zichtbare bewegingsbeperkingen. Bij onderzoek wordt een lichte beperking aangetoond in de rotatie van het hoofd naar links en een beperking in de lateroflexie naar rechts. Door Beckers wordt een belastbaarheidsprofiel opgesteld. Betrokkene wordt onder meer beperkt geacht in de duur van de te verrichten werkzaamheden tot 20 uur per week. Uit informatie ingewonnen bij de behandelend revalidatiearts M.A.B.M. Danen komt maar voren dat de prognose op termijn, zeker met een goede begeleiding met geleidelijke opbouw van werkzaamheden, goed lijkt. Na arbeidskundig onderzoek wordt aan betrokkene per einde wachttijd een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. In het kader van de eerstejaars herbeoordeling heeft een dossierstudie plaatsgevonden door de arts R. Leboux. Uit de door betrokkene ingevulde vragenlijst komt naar voren dat zij vier uur per dag werkzaam is als taxichauffeur. Verder geeft betrokkene aan dat medisch gezien haar toestand ongewijzigd is. Leboux concludeert dat de belastbaarheid onveranderd is. De prognose wordt door hem gunstig genoemd op de langere termijn. De uitkering wordt ongewijzigd voortgezet.
1.3. In het kader van de vijfdejaars herbeoordeling is betrokkene op 19 september 2006 op het spreekuur verschenen van Leboux. Ze is door Leboux lichamelijk onderzocht. Uit de rapportage van 20 september 2006 komt naar voren dat betrokkene werkt als taxichauffeur van 8 uur 's morgens tot 12 uur 's middags. Daarna is ze vermoeid en gaat ze rusten. Leboux, die informatie ter beschikking had van derden, concludeert dat er geen eenduidige indicatie bestaat voor een urenbeperking, mits de door hem aangegeven belastbaarheid niet wordt overschreden. De huidige werkzaamheden als taxichauffeur lijken gezien de cognitieve en cervicale beperkingen en evenwichtsstoornis minder geschikt. Door Leboux wordt een Functie Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige H. Lemmens selecteert daarop voor betrokkene passend te achten functies. Op basis van de mediane loonwaarde van de drie hoogst verlonende functies, afgezet tegen het maatmaninkomen van betrokkene, concludeert Lemmens tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 3%.
1.4. Na vooraankondiging, is bij besluit van 23 november 2006 de uitkering ingevolge de WAO per 17 januari 2007 ingetrokken op de grond dat per die datum de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene minder dan 15% bedraagt.
2.1. Door betrokkene is tegen dit besluit bezwaar aangetekend. Betoogd is met name dat ten onrechte geen urenbeperking (meer) is opgenomen. Op 1 maart 2007 is een hoorzitting gehouden. Daarbij is door betrokkene een verklaring overgelegd van haar huisarts E.W.G.M. Pustjens. Volgens Pustjens heeft betrokkene problemen met haar energiehuishouding. Dit blijkt uit het feit dat zij bij haar huishoudelijke taken geholpen moet worden door een vriendin. En verder hieruit dat na haar taxiwerk de energie begint te minderen en de nek- en schouderklachten komen opzetten. Pustjens concludeert dat veertig uren werken zoals omschreven in de rapportage van de verzekeringsarts niet reëel en niet haalbaar is. Bij de hoorzitting was aanwezig de bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij, die daarover op 1 maart 2007 heeft gerapporteerd. De medische heroverweging heeft plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts M. Hagedoorn. Hagedoorn constateert een discrepantie tussen de geclaimde klachten en de bevindingen bij onderzoek. Met betrekking tot de voorheen gehonoreerde urenbeperking wordt opgemerkt dat deze toen verklaarbaar was vanuit het feit dat het relatief kort na het ongeval was en de verzekeringsarts hiermee betrokkene tevens de kans heeft geboden haar werkzaamheden geleidelijk uit te breiden. Betrokkene is nadien nooit meer opgeroepen. In die situatie kan betrokkene zich niet eenvoudig beroepen op een medisch gezien ongewijzigde situatie als grond voor de continuering van de urenbeperking, nu die urenbeperking jarenlang zonder medische onderbouwing is gehandhaafd. De primaire verzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd waarom er niet langer sprake kan zijn van een urenbeperking. Het schrijven van de huisarts leidt niet tot nieuwe medische gezichtspunten. De bezwaararbeidsdeskundige J. Kalthof stelt, na een arbeidskundige heroverweging, de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene vast op 14,24%.
2.2. Bij besluit van 12 april 2007, hierna: bestreden besluit, is het bezwaar ongegrond verklaard. Ter motivering van dit besluit wordt verwezen naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.
3.1. In beroep is namens betrokkene een verklaring overgelegd van de vrijgevestigd (bezwaar)verzekeringsarts drs. J.J. Nasheed-Linssen. Volgens Nasheed-Linssen is de impact van het ongeval op het cerebraal functioneren met de geobjectiveerde cognitieve beperkingen, hyperactiviteit van het vestibulair systeem en de post ongeval gefragmenteerde doorslaap, van die aard dat een fulltime arbeidsprestatie niet realistisch is met een hoger dan aanvaardbaar ziekteverzuim tot gevolg. Door de gemachtigde van betrokkene is verder betoogd dat de onderzoeksbevindingen van Leboux, vergeleken met de eerdere bevindingen die ten grondslag hebben gelegen aan de indeling in de klasse 45 tot 55%, niet tot de conclusie kunnen leiden dat, bij de tweede beoordeling, een objectief waarneembare verbetering van de gezondheidssituatie van betrokkene is vastgesteld, welke tot een volstrekt andere opvatting over de mate van inzetbaarheid van betrokkene op de arbeidsmarkt aanleiding heeft moeten geven. Gevorderd wordt te bepalen dat betrokkene onverminderd dient te worden ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
3.2. In reactie hierop is door de bezwaarverzekeringsarts P. van Muijen in een rapportage van 30 oktober 2007 onder meer opgemerkt dat de klachten van betrokkene met de opgestelde FML voldoende zijn gehonoreerd. Met betrekking tot de geclaimde beperking in de arbeidsduur merkt Muijen op dat het feit dat zo'n beperking in het verleden is gehonoreerd niet volgt dat bij een actuele beoordeling niet een andere weging kan plaatsvinden.
3.3. De rechtbank heeft het beroep gegrond geoordeeld. Zij heeft daarbij doorslaggevende betekenis toegekend aan de rapportage van Nasheed-Linssen. Volgens de rechtbank heeft Nasheed-Linssen de noodzaak van een urenbeperking afdoende onderbouwd met een verwijzing naar de energetische beperkingen van betrokkene. Het bestreden besluit wordt vernietigd en appellant wordt opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
4.1. In hoger beroep is namens appellant betoogd dat de door betrokkene in het geding gebrachte stukken, waaronder de rapportage van Nasheed-Linsen, er van uitgaan dat de werkzaamheden als taxi-chauffeur gedurende vier uur per dag, voor betrokkene als passend moeten worden aangemerkt. Op die basis wordt geconcludeerd tot de noodzaak van een urenbeperking. Betrokkene moet na vier uur werken als taxichauffeur rusten. Ze heeft niet voldoende energie om daaropvolgend nogmaals vier uur werkzaamheden uit te oefenen. Door appellant is hierover opgemerkt dat deze redenering berust op een onjuist uitgangspunt. Uit de rapportage van de (bezwaar)verzekeringsartsen komt naar voren dat betrokkene juist niet geschikt is voor haar werk als taxichauffeur, óók niet voor vier uur per dag. Haar energetische belastbaarheid dient dan ook niet op die basis te worden berekend, maar op basis van passende werkzaamheden. Geconcludeerd wordt dat de rapportage van Nasheed-Linssen, en de andere in het geding gebrachte stukken, waarin wordt geconcludeerd tot de noodzaak van een urenbeperking, die conclusie niet kunnen dragen, nu ze zijn gebaseerd op een onjuist uitgangspunt. Door of namens betrokkene zijn geen (geobjectiveerde) gegevens in het geding gebracht waaruit blijkt dat acht uur arbeid in de voor betrokkene als passend geselecteerde werkzaamheden, de energetische belastbaarheid van haar te boven gaat.
4.2. Namens betrokkene is in verweer naar voren gebracht dat appellant aan zijn besluit niet ten gronde heeft gelegd dat de medische situatie van betrokkene is verbeterd en dat op die grond het laten vallen van de urenbeperking gerechtvaardigd is. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat appellant zijn oordeel niet anders kan onderbouwen dan met een andere interpretatie van dezelfde feiten. Betrokkene wijst erop dat appellant op basis van een weloverwogen medisch en juridisch oordeel, in eerste instantie heeft besloten tot toekenning van een urenbeperking en dat appellant bij de eerstejaars herbeoordeling geen reden heeft gezien om terug te komen op dat oordeel. Het beginsel van rechtszekerheid en het verbod van willekeur staan in die omstandigheden aan een beëindiging van de urenbeperking in de weg.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. De Raad stelt voorop dat de gemachtigde van betrokkene, desgevraagd, heeft bevestigd dat het onderwerp van geschil in de procedure in hoger beroep uitsluitend betreft het antwoord op de vraag of appellant in de FML met recht heeft afgezien van een urenbeperking.
5.3. De Raad beantwoordt die vraag, met appellant, en anders dan de rechtbank, in bevestigende zin. De Raad verwijst daartoe primair naar de in rechtsoverweging 4.1 weergegeven gronden van appellant, welke de Raad in hoofdzaak tot de zijne maakt. Ook naar het oordeel van de Raad kan uit de door en namens betrokkene in het geding gebrachte stukken niet (geobjectiveerd) worden afgeleid dat acht uur werken in de door appellant voor betrokkene als passend geselecteerde werkzaamheden, de energetische belastbaarheid van betrokkene te boven gaat. De Raad voegt daaraan toe dat het laten vallen van de urenbeperking, naar zijn oordeel, ook niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel of het verbod van willekeur. In dat verband merkt de Raad op dat appellant in beginsel niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om terug te komen van een in het verleden ingenomen standpunt, ook al zijn de feitelijke omstandigheden niet gewijzigd. Vereist is natuurlijk wel dat voor die wijziging van standpunt een voldoende draagkrachtige motivering wordt gegeven. In het onderhavige geval heeft appellant aangegeven dat de medisch toestand van betrokkene de eerste tijd na het ongeval nog niet stationair was, terwijl bij de eerstejaars herbeoordeling betrokkene niet is gezien door de verzekeringsarts, maar de urenbeperking is gecontinueerd op basis van het dossier. Van belang acht de Raad verder dat van meet af de prognose (op langere termijn) als goed is aangemerkt. Het oordeel dat er geen indicatie (meer) is voor een urenbeperking mits de aangegeven belastbaarheid niet wordt overschreden is gebaseerd op een uitgebreid persoonlijk onderzoek door de verzekeringsarts Leboux. Informatie van derden is door Leboux bij zijn beoordeling betrokken. In het licht van dit alles kan, naar het oordeel van de Raad, niet worden gezegd dat het laten vallen van de urenbeperking in strijd komt met het rechtszekerheidsbeginsel dan wel het verbod van willekeur.
5.4. De Raad concludeert dat het hoger beroep slaagt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietig de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep in eerste aanleg ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2009.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M. Pijper.
NK