ECLI:NL:CRVB:2009:BK7000

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6229 WAO + 08-6505 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor arbeidsongeschikte betrokkene

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de eerdere rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Van Wijk van 31 januari 2007. Deze rapportage biedt een gedetailleerde onderbouwing van het maatmaninkomen per uur, gebaseerd op het laatst verdiende salaris. De Raad stelt vast dat de rechtbank de grieven van betrokkene onvoldoende heeft weerlegd en dat het Uwv niet adequaat heeft gereageerd op de bezwaren die in het bezwaarschrift van 5 december 2006 zijn geuit. De Raad concludeert dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid en de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch gezien geschikt zijn voor betrokkene. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van het Uwv in stand. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-. De uitspraak is gedaan op 11 december 2009.

Uitspraak

08/6229 WAO + 08/6505 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 oktober 2008, 07/735 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 11 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr.dr. J.J.H. Post, advocaat te Barneveld, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben van verweer gediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2009. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr.dr. Post. Het Uwv was vertegenwoordigd door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 2 maart 2007 heeft het Uwv - beslissend op bezwaar - de WAO-uitkering van betrokkene ingaande 6 april 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het besluit van 2 maart 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het Uwv opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 2 maart 2007 op een toereikende medische grondslag berust. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank de grieven van betrokkene dat de maatgevende arbeid geen realiteitswaarde heeft, dat onvoldoende is gemotiveerd dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies blijft binnen de grenzen van de voor betrokkene vastgestelde belastbaarheid en deze functies niet voldoende actueel zijn, verworpen. Vernietiging van het besluit van 2 maart 2007 heeft plaatsgevonden wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat de rechtbank van oordeel is dat het Uwv in het besluit van 2 maart 2007 dan wel in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige onvoldoende heeft weerlegd dat het maatmaninkomen van betrokkene niet op een juiste wijze zou zijn berekend. Nu betrokkene gemotiveerd heeft aangegeven op welke punten het maatmaninkomen niet correct is berekend, had de bezwaararbeidsdeskundige naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen volstaan met de enkele opmerking dat de vaststelling van de maatman volgens de regels heeft plaatsgevonden.
3.1. Het hoger beroep van betrokkene richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies vanuit medisch oogpunt geschikt zijn te achten voor betrokkene. Zoals ter zitting nader is toegelicht berust de betwisting van de medische geschiktheid voor de geduide functies enerzijds op het standpunt dat de medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat, met name ten aanzien van de aspecten werktempo en werkdruk, en anderzijds op het standpunt dat ten aanzien van diverse signaleringen in de functies niet, respectievelijk onvoldoende, is gemotiveerd dat deze geen overschrijding van de belastbaarheid opleveren.
3.2. Het hoger beroep van het Uwv richt zich tegen de zorgvuldigheids- en motiveringsvernietiging in de aangevallen uitspraak. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de grieven van betrokkene met betrekking tot de onjuiste berekening van het maatmaninkomen in de bezwaarfase voldoende zijn weerlegd.
4.1. Ten aanzien van het hoger beroep van het Uwv overweegt de Raad als volgt.
4.2.1. De rechtbank is tot een zorgvuldigheids- en motiveringsvernietiging overgegaan op grond van de overweging dat nu betrokkene gemotiveerd heeft aangegeven op welke punten het maatmaninkomen niet correct is berekend, de bezwaararbeidsdeskundige niet had kunnen volstaan met de enkele opmerking dat de vaststelling van de maatman volgens de regels heeft plaatsgevonden. De Raad stelt vast dat de rechtbank zich hierbij baseert op de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige C.P. van Wijk van 28 februari 2007 waarin de door de rechtbank vermelde opmerking is opgenomen. De Raad overweegt dat de rechtbank bij haar oordeelsvorming ten onrechte voorbij is gegaan aan de eerdere rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Van Wijk van 31 januari 2007. In deze rapportage wordt onder punt 4.1 duidelijk en gedetailleerd uiteengezet op basis van welke gegevens het maatmaninkomen per uur is berekend. Daarbij is als uitgangspunt genomen het laatst verdiende salaris waar ook betrokkene in haar berekening van het maatmaninkomen per uur in het bezwaarschrift van 5 december 2006 vanuit is gegaan. De Raad is van oordeel dat met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Van Wijk van 31 januari 2007 adequaat is gereageerd op de grief in het bezwaarschrift van 5 december 2006 onder punt 3.1 dat van een te hoog uurloon is uitgegaan.
4.2.2. De Raad overweegt verder dat de grieven in het bezwaarschrift van 5 december 2006 onder 3.1 dat niet duidelijk is van welke indexeringsmethode is uitgegaan en onder 3.2 dat de methode van indexering van het laatst verdiende loon een maatmaninkomen oplevert dat niet bij de werkelijkheid aansluit, voldoende zijn weerlegd met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 28 februari 2007 waarin is overwogen dat de vaststelling van de maatman volgens de regels heeft plaatsgevonden. Dat de bezwaararbeidsdeskundige daarbij niet expliciet de van toepassing zijnde artikelen 7 en 8 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft vermeld levert geen motiveringsgebrek op.
4.2.3. De Raad overweegt voorts dat de opmerking van de gemachtigde van betrokkene in het schrijven van 9 februari 2007 dat geen rekening wordt gehouden met de recente jurisprudentie met betrekking tot de rekenmaatman geen nadere bespreking behoefde, nu uit de stukken onmiskenbaar blijkt dat aan het besluit van 2 maart 2007 geen maximering van de maatman ten grondslag ligt zodat die jurisprudentie voor betrokkene niet van betekenis was. De Raad merkt in dit verband op dat hij in de beschikbare gegevens onvoldoende aanknopingspunten ziet voor de juistheid van de eerst ter zitting in hoger beroep geuite stelling dat de omvang van de maatman door het Uwv ten onrechte is vastgesteld op 38 uur per week.
4.3. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2.1 tot en met 4.2.3 is overwogen deelt de Raad niet het oordeel van de rechtbank dat het Uwv in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige de grieven van betrokkene dat het maatmaninkomen niet op een juiste wijze zou zijn berekend onvoldoende heeft weerlegd. Het hoger beroep van het Uwv slaagt derhalve.
5.1. Met betrekking tot het hoger beroep van betrokkene overweegt de Raad als volgt.
5.2. Wat betreft de medische grondslag is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat er, gelet op de stukken, onvoldoende grond voor twijfel is aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel in acht genomen medische beperkingen van betrokkene, als neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 januari 2007 gelezen in samenhang met de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van diezelfde datum.
5.3.1. Wat betreft de arbeidskundige kant stelt de Raad vast dat de schatting is gebaseerd op de functies productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), samensteller metaalwaren (sbc-code 264140) en archiefmedewerker, medewerker bibliotheek (sbc-code 315130).
5.3.2. Het standpunt van betrokkene dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch niet geschikt zijn omdat voor haar verdergaande beperkingen gelden dan door het Uwv zijn aangenomen, faalt gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen.
5.3.3. De Raad is voorts van oordeel dat het Uwv met de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige Van Wijk van 31 januari 2007, 15 februari 2008, 9 juli 2008 en 27 november 2008 in voldoende mate inzichtelijk heeft gemaakt dat de belasting van de functies in overeenstemming is met de voor betrokkene vastgestelde belastbaarheid. De gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid zijn in die rapportages toereikend gemotiveerd. Ten aanzien van item 1.9.8 (handelingstempo) van de FML overweegt de Raad het volgende. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de FML op item 1.9.8 (handelingstempo) weliswaar geen beperking opgenomen maar in de rapportages van 22 januari 2007 en 11 februari 2008 is door de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat er geen beperking is voor handelingstempo mits het routine arbeid betreft. Gegeven die nuancering stelt de Raad vast dat sprake is van een zogeheten verborgen beperking op item 1.9.8. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de in hoger beroep ingebrachte rapportage van 27 november 2008 toegelicht dat de bijzondere belasting op item 1.9.8 in de functie onder sbc-code 111180 geen overschrijding van de belastbaarheid oplevert nu sprake is van routinematige arbeid. De Raad acht deze toelichting voldoende. Een bijzondere belasting op item 1.9.8 komt in de beide andere functies die aan de schatting ten grondslag liggen niet voor.
6. De vaststelling dat het besluit van 2 maart 2007 eerst in hoger beroep is voorzien van een onderbouwing die voldoet aan de eisen die in de jurisprudentie van de Raad worden gesteld aan de motivering van een schatting uitgevoerd met behulp van het CBBS, leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank, zij het op niet geheel juiste gronden, het besluit van 2 maart 2007 terecht wegens een motiveringsgebrek heeft vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van het besluit van 2 maart 2007, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, geheel in stand kunnen worden gelaten. Daaruit volgt tevens dat de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij aan het Uwv is opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, niet in stand kan blijven. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
7. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de daarin aan het Uwv gegeven opdracht tot het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-
Bepaalt dat het Uwv aan betrokkene het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en
J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is, uitgesproken in het openbaar op 11 december 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL