ECLI:NL:CRVB:2009:BK6878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1032 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van één-oudertoeslag en recht op partnertoeslag

In deze zaak gaat het om de terugvordering van de één-oudertoeslag die aan appellant is verstrekt door de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2009. Appellant, wonende in het Verenigd Koninkrijk, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die zijn beroep tegen het besluit van de IB-Groep ongegrond had verklaard. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een aanvraag van appellant voor een één-oudertoeslag over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 augustus 2007. De IB-Groep had vastgesteld dat appellant ten onrechte deze toeslag had ontvangen en besloot deze terug te vorderen.

De Raad overweegt dat er geen bewijs is dat appellant een aanvraag voor een partnertoeslag heeft ingediend die nog in behandeling was. Het formulier dat appellant had ingediend kan niet worden gezien als een aanvraag voor een partnertoeslag. Appellant heeft ook geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van de IB-Groep en heeft niet gemeld dat hij in afwachting was van een beslissing op een aanvraag voor een partnertoeslag. De Raad concludeert dat er geen recht op een partnertoeslag is vastgesteld en dat de IB-Groep terecht de één-oudertoeslag heeft teruggevorderd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van correcte aanvragen en het tijdig aanvechten van besluiten van de IB-Groep. De Raad bevestigt dat het beleid van de IB-Groep om terugvordering te eisen bij onterecht verstrekte uitkeringen niet kennelijk onredelijk is.

Uitspraak

09/1032 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2009, 08/35 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 11 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Nieuwstraten, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door Nieuwstraten. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit op bezwaar van 13 december 2007 heeft de IB-Groep gehandhaafd haar besluiten van 31 augustus 2007, waarbij zij – kort samengevat – heeft vastgesteld dat appellant over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 augustus 2007 ten onrechte een zogenoemde één-oudertoeslag heeft ontvangen en dat deze toeslag wordt teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 13 december 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant in de in 1 bedoelde periode geen recht had op de één-oudertoeslag en dat de omstandigheid dat appellant naar zijn stelling in voormelde jaren wel recht had op een zogenoemde partnertoeslag er niet toe kan leiden dat de ten onrechte toegekende één-oudertoeslag niet kan worden teruggevorderd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank vermeld in 2. Appellant heeft erop gewezen dat op het formulier waarmee hij de één-oudertoeslag heeft aangevraagd hij ook een aanvraag heeft gedaan voor een partnertoeslag. Naar zijn mening is de aanvraag voor een partnertoeslag ten onrechte door een medewerker van de IB-Groep doorgehaald en had hem – nu hij een partner had – de partnertoeslag moeten worden verstrekt. Appellant heeft naar zijn stelling niet opgemerkt dat aan hem in plaats van een partnertoeslag een één-oudertoeslag is verstrekt.
Appellant acht het onjuist dat onder deze omstandigheden terugvordering van de één-oudertoeslag plaatsvindt, zonder dat rekening wordt gehouden met het naar zijn mening over dezelfde periode bestaande recht op een partnertoeslag.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Tussen partijen is slechts in geding of het door appellant gestelde recht op een partnertoeslag over de in 1 genoemde periode de mogelijkheid van de IB-Groep beperkt de over die jaren ten onrechte aan appellant toegekende één-oudertoeslag – volledig – terug te vorderen.
4.3. De Raad is van oordeel dat zulks niet het geval is.
4.4. Niet in geschil is dat appellant over de in 1 genoemde periode geen recht had op een één-oudertoeslag. Naar vaste rechtspraak van de Raad, zoals deze blijkt uit onder meer zijn uitspraak van 21 juli 2006, LJN AY5167, is het beleid van de IB-Groep om in het geval ten onrechte een uitkering is verstrekt tot terugvordering over te gaan niet kennelijk onredelijk.
In de omstandigheid dat appellant naar zijn stelling over dezelfde periode recht had op een partnertoeslag ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat de IB-Groep niet aan dit beleid heeft kunnen vasthouden.
Het antwoord op de vraag of appellant recht kan doen gelden op een partnertoeslag over de in 1 genoemde periode dient niet te worden gegeven in het kader van de terugvordering van de onterecht toegekende één-oudertoeslag, maar naar aanleiding van een aanvraag om partnertoeslag.
4.5. Van het bestaan van een aanvraag om partnertoeslag over de in 1 genoemde periode waarop nog dient te worden beslist, dan wel van een beslissing omtrent het recht op partnertoeslag over die periode, is de Raad niet gebleken. Het formulier bedoeld in 3 kan niet worden gezien als een aanvraag om partnertoeslag waarop nog dient te worden beslist. Tegen het besluit dat door de IB-Groep is genomen naar aanleiding van de door appellant door middel van het in 3 bedoelde formulier gedane aanvraag heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend. Appellant heeft overigens ook nimmer gemeld dat hem was gebleken dat een verkeerde toeslag was verstrekt en dat hij nog in afwachting was van een beslissing op de aanvraag die hij had beoogd te doen, ondanks dat hem vanwege de IB-Groep was bericht dat hij had opgegeven voor een één-oudertoeslag in aanmerking te willen komen en dat de IB-Groep vervolgens in meerdere berichten aan appellant duidelijk heeft meegedeeld dat hem per 1 oktober 2006 een één-oudertoeslag was toegekend.
4.6. Tegen het besluit van de IB-Groep om appellant per 1 september 2007 een partnertoeslag toe te kennen heeft appellant overigens evenmin een rechtsmiddel aangewend. Ook in dit kader heeft appellant niet aangevoerd van mening te zijn dat hij reeds eerder, en wel per 1 januari 2006, recht heeft op een partnertoeslag.
4.7. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.6 volgt dat door de IB-Groep geen recht op een partnertoeslag voor appellant over de periode bedoeld in 1 is vastgesteld. Van een verrekening als door appellant bedoeld in 3 kan mitsdien geen sprake zijn.
4.8. Het hoger beroep van appellant treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.9. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2009.
(get.) G. van der Wiel
(get.) A.E. van Rooij
EF