de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam, (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 oktober 2007, 07/2875 (hierna: aangevallen uitspraak)
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 9 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. S.L. Sarin, advocaat te Haarlem, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka. Betrokkene is niet verschenen.
1.1. Betrokkene ontving ten tijde in geding een uitkering in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Betrokkene heeft appellant verzocht hem in aanmerking te brengen voor een starterskrediet van € 15.000,--. Daarbij heeft hij een ondernemingsplan van augustus 2006 overgelegd, waarin hij zijn plannen voor het starten van de onderneming [naam onderneming] heeft uitgewerkt. Betrokkene wil cadeaus, gadgets en hebbedingetjes, met name van het merk [merknaam], gaan verkopen op de Bazaar in Beverwijk, markten, braderieën en beurzen. Daarnaast wil hij doelgroepen rechtstreeks benaderen, waarbij te denken valt aan onder andere de verkoop van [naam producten] aan fanclubs.
1.3. IMK Intermediair B.V. (hierna: IMK) heeft appellant bij rapport van 13 november 2006 over deze aanvraag geadviseerd. De conclusie van het advies is, dat een omzet van € 95.000,-- minimaal vereist is, en dat deze niet haalbaar is vanwege de bedrijfsformule, de huidige branche- en marktontwikkelingen, de invloed van internet en de aanwezige concurrentie. Er is geen sprake van een levensvatbare bedrijfssituatie en het advies over de verstrekking van een lening en uitkering is negatief.
1.4. Bij brief van 18 december 2006 heeft betrokkene aan appellant meegedeeld dat hij het niet eens is met het rapport van het IMK. Het IMK is uitgegaan van onjuiste gegevens bij de beoordeling van de financieringsbehoefte, de aflossingstermijn, de brutowinstmarge en het aantal werkdagen.
1.5. Bij aanvullend advies van 12 december 2006 heeft het IMK aangegeven geen aanleiding te zien het advies van 13 november 2006 te wijzigen naar aanleiding van hetgeen betrokkene heeft aangevoerd.
1.6. Bij besluit van 8 januari 2007 heeft appellant de aanvraag van betrokkene, onder verwijzing naar de adviezen van het IMK, afgewezen omdat het realiteitsgehalte van het bedrijfsplan, de kostprijs en het te verwachten bedrijfsresultaat of de slagingskansen van de op te richten onderneming met het oog op de ontwikkelingen in de desbetreffende markt onvoldoende zijn.
1.7. Bij besluit van 13 maart 2007 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 8 januari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 maart 2007 vernietigd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant het advies van het IMK niet zonder nadere motivering aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen, nu dat advies onvoldoende is toegespitst op de situatie en omstandigheden van betrokkene. Immers, het IMK is uitgegaan van standplaatsmogelijkheden en bezoekersaantallen bij ambulante handel op markten en braderieën in het algemeen, terwijl betrokkene zich specifiek (vier dagen per week) richt op een marktkraam op de [naam markt]. Tevens heeft het IMK geen rekening gehouden met de informatie dat betrokkene producten verkrijgt op basis van kostprijs in plaats van groothandelprijs, waardoor de brutowinstmarge hoger is. Ook heeft het IMK niet gemotiveerd waarom het niet zeker is dat een uitbreiding van het aantal werkdagen zal leiden tot een stijging van de omzet en is geen beoordeling gegeven ten aanzien van de internethandel in [naam producten].
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aangevoerd is onder meer dat de argumenten betreffende verkoop op de [naam markt], inkoop van artikelen tegen kostprijs, te verwachten brutowinstmarges, uitbreiding van het aantal werkdagen per week en verkoop van [naam producten] via internethandel reeds in voldoende mate aan de orde zijn gekomen in het advies van het IMK van 13 november 2006.
3.2. Appellant heeft tevens een aanvullend advies van het IMK van 22 november 2007 overgelegd. Volgens dat rapport is een handelsmarge van 40% gerechtvaardigd te achten, nu in de ambulante handel doorgaans marges van 34 tot 38% gerealiseerd worden. De [naam markt] wijkt in zoverre van de reguliere ambulante handel af dat slechts twee dagen per week geopend is en gekenmerkt wordt door aanbieders die min of meer hetzelfde assortiment aanbieden. Daarbij wordt vooral op prijs geconcurreerd. In de praktijk worden handelsmarges waargenomen die beduiden beneden het gemiddelde liggen. Verder wordt erop gewezen dat in het oorspronkelijke rapport al onder ogen is gezien dat de artikelen van [merknaam] tegen kostprijs worden inkocht. In het aanvullende advies wordt uitgegaan van een taakstellende omzet van € 95.000,--, terwijl voor betrokkene in de voorgenomen onderneming maximaal een omzet van € 50.000,-- haalbaar moet worden geacht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. In artikel 65e van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) is geregeld dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere en zo nodig afwijkende regels kunnen worden gesteld op grond waarvan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag aan de verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, in het kader van de bevordering van en ondersteuning bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandige voorzieningen kan verstrekken.
4.1.2. Ingevolge artikel 15 van het Re-integratiebesluit kan het Uwv op aanvraag van een persoon als bedoeld in onder meer artikel 65e van de WAO ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal een lening of borgtocht verstrekken ter hoogte van een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag indien de arbeidsmarktpositie van die persoon daartoe aanleiding geeft en het starten van het bedrijf naar het oordeel van het Uwv voor betrokkene een reële optie is, gelet op dienst beperking als gevolg van de handicap en het door hem opgestelde bedrijfsplan.
4.2. De Raad stelt allereerst vast dat appellant gelet op de redactie van artikel 15 van het Re-integratiebesluit door de rechter te honoreren beoordelingsvrijheid heeft bij het bepalen van de vraag of het starten van het bedrijf voor betrokkene een reële optie is.
De Raad is van oordeel dat appellant in zaken als de onderhavige in de regel gerechtigd is om zich bij zijn besluitvorming te baseren op in concreto verkregen adviezen van deskundige instanties als het IMK.
4.3. De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat in dit geval geen situatie aanwezig is waarin appellant niet op het advies van het IMK had mogen afgaan. De Raad moet vaststellen dat het IMK bij de aan het besluit van 13 maart 2007 ten grondslag gelegde rapportage niet op alle door de rechtbank genoemde stellingen van betrokkene is ingegaan. Echter, dit neemt niet weg dat het verschil tussen de taakstellende omzet van € 95.000 en de door het IMK verwachte maximale jaaromzet van € 50.000 dermate groot is dat - ook in aanmerking genomen de genoemde stellingen van betrokkene - niet aannemelijk is dat betrokkene die taakstellende omzet zou gaan halen.
4.4. Gelet op hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen kan naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat appellant niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het bedrijf van betrokkene gelet op het door hem opgestelde bedrijfsplan van augustus 2006 geen reële optie was, zodat betrokkene terecht heeft geweigerd het door appellant gevraagde starterskrediet te verstrekken.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt, de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het besluit van 13 maart 2007 ongegrond moet worden verklaard.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009.