[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 1 april 2008, 07/718 (hierna: aangevallen uitspraak)
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen-Rijsenburg, (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 9 december 2009
Namens appellant heeft mr. H.A.C. Klein Hesselink, advocaat te Terneuzen, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2009. Namens appellant is verschenen mr. Klein Hesselink. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Benedictus en drs. M. Weststrate.
1.1. Appellant is bekend met meerdere aandoeningen als gevolg waarvan hij beperkingen ondervindt. In verband met deze beperkingen heeft CIZ bij besluit van 8 september 2005 appellant met toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) geïndiceerd voor huishoudelijke verzorging, klasse 3
(4 tot 6,9 uur per week) voor de periode van 8 september 2005 tot 8 september 2006.
1.2. In het kader van het tegen het besluit van 8 september 2005 gemaakte bezwaar heeft de CIZ-arts drs. Weststrate op 9 maart 2006 en op 23 maart 2006 een medisch verslag uitgebracht. De conclusie is dat noch uit de informatie van de dermatoloog Van der Spek-Keyser van 3 maart 2006 noch uit de informatie van de reumatoloog Grillet van 17 maart 2006 een medische grondslag voor het toekennen van AWBZ-zorg kan worden afgeleid.
1.3. Bij besluit van 15 augustus 2006 is het tegen het besluit van 8 september 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2.1. Appellant heeft op 19 juli 2006 bij CIZ een aanvraag ingediend voor een indicatie voor persoonlijke verzorging, huishoudelijke verzorging, activerende begeleiding en ondersteunende begeleiding.
2.2. Bij besluit van 12 oktober 2006 heeft CIZ de aanvraag afgewezen. Dit is gebaseerd op een onderzoek van CIZ, waarbij onder meer medische informatie van de revalidatiearts A.C. Hagedoorn is betrokken.
2.3. Naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 12 oktober 2006 gemaakte bezwaar heeft de CIZ-arts drs. Weststrate in de medische adviezen van 18 januari 2007 en 15 maart 2007 aangegeven dat de door appellant overhandigde medische informatie, waaronder een verklaring van de behandelend psycholoog L. Cooreman van 12 maart 2007, niet leidt tot een andere conclusie dan die welke in de adviezen van 9 maart 2006 en van 23 maart 2006 is neergelegd.
2.4. Bij besluit van 21 juni 2007 heeft CIZ het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 oktober 2006 - in overeenstemming met het advies van het College voor Zorgverzekeringen van 13 juni 2007 en onder verwijzing naar de medische adviezen van Weststrate - ongegrond verklaard.
- Met betrekking tot persoonlijke verzorging heeft CIZ zich op het standpunt gesteld dat er geen indicatie is voor het aanbrengen van zalf op het gehele lichaam en dat appellant,
al dan niet gebruik makend van een lange borstel / hulpmiddel, zichzelf kan wassen /
douchen.
- CIZ heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat appellant in staat moet worden geacht de huishoudelijke taken verdeeld over de week te moeten kunnen uitvoeren.
- Met betrekking tot de ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding heeft CIZ verwezen naar voorliggende voorzieningen, zoals Algemeen Maatschappelijk Werk, een administratiekantoor, vrijwilligerswerk, MEE Zeeland of Emergis.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 juni 2007 ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft de aangevallen uitspraak in hoger beroep gemotiveerd bestreden. Aangevoerd is dat geen sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waarbij het aan appellant zou zijn om nieuwe informatie en wijziging van omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken. In het kader van de onderhavige aanvraag heeft ten onrechte geen huisbezoek van Weststrate plaatsgevonden. Er had wel persoonlijke verzorging en huishoudelijke verzorging toegekend moeten worden; er is onvoldoende rekening gehouden met medische beperkingen. Ten aanzien van ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding is ten onrechte geconcludeerd dat voorliggende voorzieningen aanwezig zijn.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.1. De Raad stelt vast dat CIZ artikel 4:6 van de Awb niet aan het besluit van 21 juni 2007 ten grondslag heeft gelegd. Dat CIZ in dat besluit heeft verwezen naar informatie en adviezen die naar aanleiding van een eerdere aanvraag tot stand zijn gekomen doet daaraan niet af. In zoverre berust de beroepsgrond dat CIZ ten onrechte artikel 4:6 aan appellant heeft tegengeworpen op een onjuiste lezing van het besluit van 21 juni 2007.
5.1.2. Voor zover in de beroepsgronden van appellant besloten ligt dat het besluit van 21 juni 2007 berust op verouderde informatie en adviezen, wijst de Raad er op dat CIZ zich niet heeft beperkt tot een verwijzing naar eerdere adviezen, maar dat Weststrate opnieuw heeft onderzocht of appellant moet worden geïndiceerd voor de aangevraagde functies en bij zijn beoordeling ook recente informatie van de behandelende sector heeft betrokken.
5.2. De Raad is voorts van oordeel dat Weststrate niet gehouden was appellant thuis te bezoeken. Daarbij is van belang dat er in het dossier reeds zeer uitgebreide - deels recente - medische informatie aanwezig was en tevens dat Weststrate in het kader van de procedure naar aanleiding van het bezwaar tegen het besluit van 8 september 2005 in 2006 nog een huisbezoek bij appellant had afgelegd.
5.3. Met betrekking tot de functies persoonlijke verzorging en huishoudelijke verzorging is de Raad van oordeel dat CIZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant hiervoor niet is geïndiceerd. Weststrate heeft op grond van als zorgvuldig aan te merken onderzoek geconcludeerd dat appellant in staat moet worden geacht zichzelf te wassen en - verdeeld over de week - het huishouden te doen en tevens dat er geen indicatie is voor het aanbrengen van zalf op het gehele lichaam. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit is gebleken dat deze conclusies onjuist zijn.
5.4. Met betrekking tot de functies ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding is de Raad van oordeel dat CIZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er voor het op orde brengen en houden van de administratie van appellant en voor het af en toe maken van een wandeling voorliggende voorzieningen zijn, zoals Algemeen Maatschappelijk Werk, een administratiekantoor, vrijwilligerswerk, MEE Zeeland of Emergis. Appellant heeft zijn stelling dat deze instellingen hem niet willen helpen niet met concrete, verifieerbare gegevens onderbouwd, zodat de Raad hieraan voorbijgaat.
5.5. Gelet op hetgeen is overwogen onder punt 5.1 tot en met 5.4. kan het hoger beroep niet slagen en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009.