ECLI:NL:CRVB:2009:BK6828

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7106 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 december 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de medische informatie niet de conclusie ondersteunt dat een werkhervatting van 30 uur per week schadelijk zou zijn voor de gezondheid van appellante. De Raad constateert dat de functies van huishoudelijk medewerker en huishoudelijk medewerker gebouwen geen (kenmerkende) belasting vormen voor appellante, ondanks haar geclaimde ooghandcoördinatieproblemen. Appellante is beperkt geacht op verschillende rubrieken in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), maar de Raad vindt geen aanknopingspunten dat deze beperkingen de mogelijkheden van appellante overschatten.

Het procesverloop laat zien dat appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, hoger beroep heeft ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft de relevante feiten uit de eerdere uitspraak overgenomen en heeft de medische rapportages van de bezwaarverzekeringsartsen beoordeeld. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat de rechtbank geen aanleiding had om het onderzoek onzorgvuldig te achten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante in staat moet worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen, gezien de vastgestelde beperkingen en de medische informatie.

De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

08/7106 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 5 november 2008, 08/3701 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. van der Giesen, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 6 oktober 2009 is namens appellante aanvullende medische informatie ingebracht.
Het Uwv heeft hierop met een brief van 13 oktober 2009 gereageerd en verwezen naar de bijgevoegde rapportage van bezwaarverzekeringsarts P. Momberg van 12 oktober 2009.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Giesen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Steeksma.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad verwijst voor de in dit geding relevante feiten naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
2. Bij het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) door het Uwv genomen besluit van 18 april 2008 (hierna: bestreden besluit), waarbij het besluit van 2 maart 2007 is herroepen, is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 19 juni 2008 herzien naar 45 tot 55%. Hieraan liggen de rapportages van Momberg van 3 augustus 2007, die de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) naar aanleiding van een nagekomen reactie van psychiater V. Artist van 16 juli 2007 verder heeft aangescherpt, en bezwaararbeidsdeskundige A.G. Diergaarde van 17 april 2008 ten grondslag. Laatstgenoemde heeft het loonverlies op basis van de functies machinaal metaalbewerker (Sbc-code 264122), huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111333) en huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334) vastgesteld.
3.1. In beroep heeft appellante – zakelijk weergegeven – aangevoerd geen duurzaam benutbare mogelijkheden te hebben. Aan de rapportage van psychiater Artist is in dit verband onvoldoende gewicht toegekend. Gelet op het dagverhaal van appellante is met de vastgestelde urenbeperking niet, althans onvoldoende, tegemoetgekomen. De rubrieken in de FML bieden, gelet op het groot scala aan lichamelijke klachten, geen juiste weergave van de beperkingen van appellante. In verband met de oogproblematiek is zij niet in staat tot priegelwerk, hetgeen er toe leidt dat de geduide functie van machinaal metaalbewerker niet door haar kan worden verricht. Voor het overige zijn de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt, aldus appellante.
3.2. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Evenmin heeft de rechtbank aanknopingspunten dat het oordeel van de verzekeringsartsen, in het bijzonder dat van Momberg, niet juist is. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de belasting in de geselecteerde functies, mede gelet op de motivering van de verschenen signaleringen op de resultaat functiebeoordeling door Diergaarde, past binnen de aangepaste FML. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4. Het hoger beroep herhaalt in essentie de gronden die in eerste aanleg door de rechtbank zijn beoordeeld. Ter adstructie hiervan heeft appellante informatie ingebracht van psycholoog Arends, die naar aanleiding van een op 21 juli en 19 augustus 2009 verricht psychologisch onderzoek een rapport heeft opgesteld. De ter zitting naar voren gebrachte stelling in verband met het opleidingsniveau heeft appellante laten vallen.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. Voor de stelling van appellante dat zij haar mogelijkheden niet duurzaam kan benutten ziet de Raad in de onderliggende (medische) stukken, in het bijzonder de informatie van Artist, geen aanknopingspunten. Met betrekking tot concentratiestoornissen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat uit de reactie van Artist van 16 juli 2007 naar voren komt dat de concentratiestoornissen zeker niet ernstig van aard zijn. Nog afgezien van het feit dat de voor de functies vereiste concentratie geen (kenmerkende) belasting vormt, stelt de Raad vast dat appellante zich tijdens een recent psychologisch onderzoek 1,5 uur heeft kunnen concentreren, ondanks dat zij nog immer claimt het concentreren niet lang te kunnen volhouden. Dat Momberg geen beperking(en) heeft aangenomen ten aanzien van de concentratiegerelateerde aspecten in de FML getuigt naar het oordeel van de Raad dan ook niet van een onjuiste opvatting.
5.3. Ten aanzien van de urenbeperking heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts ten onrechte heeft geconcludeerd dat een urenbeperking van zes uur per dag recht doet aan haar gezondheidstoestand op de datum in geding. Ook hierin kan de Raad appellante niet volgen. Alhoewel de vastgestelde urenbeperking summier is gemotiveerd, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat anders dan appellante stelt, aan de medische informatie niet de conclusie valt te ontlenen dat een werkhervatting van 30 uur per week schadelijk zou zijn voor de gezondheid van appellante. Daarbij wijst de Raad erop dat in de geselecteerde functies maximaal 25 uur per week arbeid wordt verlangd.
5.4. Gelet op de oogproblematiek van appellante constateert de Raad dat Momberg ten onrechte geen beperking in de FML heeft aangenomen. Nu de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportage van 3 maart 2008 zelf heeft aangegeven dat er bij appellante, gelet op de informatie van oogarts L. Remeijer van 28 januari 2008, sprake is van een vermindering van het gezichtsveld, had het op haar weg gelegen hiervoor een beperking in de FML op te nemen. Met inachtneming van die beperking had de bezwaararbeidsdeskundige de geselecteerde functies kunnen toetsen op de passendheid betreffende dit aspect. De Raad stelt desalniettemin vast dat het aspect ‘zien’ (II.1) geen (kenmerkende) belasting vormt in de functies van huishoudelijk medewerker en huishoudelijk medewerker gebouwen.
Ten aanzien van de functie van machinaal metaalbewerker is de Raad met de rechtbank van oordeel dat bezwaarverzekeringsarts afdoende gemotiveerd heeft dat appellante het verminderde zicht in het onderste deel van het gezichtsveld kan compenseren door haar hoofd verder naar beneden te buigen en dat de beperking op het aspect ‘hoofdbewegingen’ daaraan niet in de weg staat. De geclaimde verstoorde oog-handcoordinatie vindt naar het oordeel van de Raad geen bevestiging in de stukken. Van de door appellante als ‘priegelwerk’ gekwalificeerde werkzaamheden in de functie van machinaal metaalbewerker is, gelet op de functiebeschrijving, evenmin gebleken.
5.5. Ten aanzien van de overige geclaimde lichamelijk beperkingen overweegt de Raad het volgende. De Raad stelt vast dat appellante door zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts is onderzocht en dat bij de beoordeling de informatie van de behandelend sector is betrokken. Dienaangaande is appellante in verband met haar klachten beperkt is geacht op de (in de FML voorkomende) rubrieken Persoonlijk functioneren, Sociaal functioneren, Dynamische handelingen en Statische houdingen. De Raad heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat met de vastgestelde beperkingen de mogelijkheden van appellante op de datum in geding zijn overschat. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe (medische) stukken ingebracht waaruit zou kunnen blijken dat de in de FML van 9 augustus 2007 neergelegde beperkingen verdere aanscherping behoeven. Aan de enkele omstandigheid dat appellante in het verleden volledig arbeidsongeschikt is beschouwd kan niet de waarde worden ontleend die appellante daaraan gehecht wil zien. De Raad onderschrijft in dit verband het commentaar van Momberg in haar rapportage van 3 augustus 2007, waarin zij heeft aangegeven hiervoor in het dossier geen adequate en inzichtelijke onderbouwing te hebben gevonden.
5.6. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen overweegt de Raad aldus dat appellante in staat moet zijn de haar voorgehouden functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, te vervullen.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C.A. Wit.
IvR