ECLI:NL:CRVB:2009:BK6826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/5335 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW met korting wegens niet-verzekerde jaren en onbekendheid met rechten

In deze zaak gaat het om de toekenning van een AOW-pensioen aan appellant, die in het buitenland woont. Appellant, geboren in 1933, heeft in 2004 een aanvraag ingediend voor AOW, maar kreeg een korting van 80% opgelegd vanwege niet-verzekerde jaren. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had appellant verzocht om opheldering over zijn late aanvraag, waarop appellant aangaf niet op de hoogte te zijn geweest van zijn rechten. De Svb verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die zijn onbekendheid met de wetgeving konden rechtvaardigen. De rechtbank Amsterdam bevestigde dit oordeel, waarbij werd gesteld dat van personen die Nederland hebben verlaten verwacht mag worden dat zij zich op de hoogte houden van hun rechten.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten en voegde toe dat er onvoldoende voorlichting is voor mensen die in het buitenland verblijven. De Svb verweerde zich door te stellen dat zij niet verplicht is om personen in het buitenland te informeren over hun AOW-rechten, maar dat er wel voorlichting is gegeven. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht de AOW-uitkering met een terugwerkende kracht van maximaal één jaar heeft toegekend. De Raad benadrukte dat onbekendheid met de wet in de regel geen bijzonder geval oplevert en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet op de hoogte kon zijn van zijn rechten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

08/5335 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2008, 07/1850 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 3 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld en heeft mr. E.A.M. Hertoghs, eveneens advocaat te Alkmaar, vervolgens namens appellant een nader stuk ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2009. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van Ingen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is geboren [in] 1933 en in november 1957 uit Nederland vertrokken. Appellant heeft vervolgens onder meer in Engeland en Canada gewoond en woont sinds 1976 in de Verenigde Staten. Op 5 mei 1998 heeft appellant de 65-jarige leeftijd bereikt. In april 2004 heeft appellant bij de Svb een aanvraag ingediend voor een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2. Bij brief van 18 mei 2004 heeft de Svb appellant verzocht aan te geven waarom hij niet eerder een aanvraag voor een AOW-pensioen heeft ingediend. Appellant heeft daarop geantwoord dat hij tot voor kort niet op de hoogte was van het feit dat hij in aanmerking zou kunnen komen voor een AOW-pensioen.
1.3. Bij besluit van 25 november 2004 heeft de Svb aan appellant met ingang van mei 2003 een pensioen ingevolge de AOW toegekend, met toepassing van een korting van 80% wegens niet-verzekerde jaren. In het besluit is overwogen dat de AOW-uitkering niet eerder kan worden toegekend dan één jaar voor de datum van de aanvraag en is aangegeven dat er geen sprake is van een bijzonder geval, op grond waarvan het pensioen met een langere terugwerkende kracht kan worden toegekend. Omdat de partner van appellant jonger is dan 65 jaar is aan appellant tevens het recht op een toeslag toegekend met een korting van 74%.
1.4. In een brief van 6 januari 2005 heeft de Svb toegelicht wanneer sprake kan zijn van een bijzonder geval. Hoofdregel is dat onbekendheid met de wet of een internationale regeling niet leidt tot het aannemen van een bijzonder geval. Alleen als er een bijkomende omstandigheid aanwezig is waaruit blijkt dat de betrokkene niet op de hoogte kon zijn van zijn wettelijke rechten, beoordeelt de Svb dit geval als bijzonder.
1.5. In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat hij de Svb niet op de hoogte heeft gesteld van zijn verblijfplaats in het buitenland, waardoor hij in den vreemde aangewezen was op voor hem toegankelijke informatie. Hij begrijpt echter niet dat, nu hij onmiskenbaar recht heeft op een ouderdomspensioen, deze niet kan worden toegekend met ingang van de datum waarop hij 65 jaar is geworden.
1.6. Bij besluit van 15 maart 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De Svb heeft daartoe overwogen dat niet is gebleken dat appellant niet in staat is geweest tijdig een AOW-aanvraag in te dienen en dat geen sprake is van verschoonbare onbekendheid met mogelijke AOW-rechten vanuit Nederland. De Svb is van mening dat geen sprake is van een bijzonder geval waardoor het AOW-pensioen met een langere terugwerkende kracht dan één jaar zou kunnen worden toegekend.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij – kort samengevat – overwogen dat de verlate aanvraag het gevolg is van onbekendheid van appellant over zijn rechten op AOW-pensioen en dat van personen die Nederland al lange tijd geleden hebben verlaten, mag worden gewacht dat zij zich op de hoogte blijven houden van ontwikkelingen met betrekking tot mogelijke rechten in Nederland. Van verschoonbaarheid van de onbekendheid van appellant is de rechtbank niet gebleken. De Svb heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW.
3.1. In hoger beroep zijn namens appellant de eerder aangevoerde argumenten herhaald. Tevens is aangevoerd dat er geen adequate voorlichting is voor mensen die al jarenlang in het buitenland verblijven. Betoogd wordt dat de Svb ernstig tekort is geschoten nu zij appellant op zijn rechten had moeten wijzen en aan hem tijdig een aanvraagformulier had moeten toesturen.
3.2. In verweer heeft de Svb verwezen naar de aangevallen uitspraak en aangegeven niet verplicht te zijn personen in de Verenigde Staten te informeren over hun mogelijke recht op AOW. Op verschillende momenten echter heeft de Svb – ook – in de Verenigde Staten voorlichting gegeven over de AOW zodat niet gezegd kan worden dat de Svb tekort is geschoten in zijn informatievoorziening.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. In geschil is de beantwoording van de vraag of de Svb terecht de AOW-uitkering van appellant heeft toegekend met een terugwerkende kracht van niet langer dan één jaar vanaf de datum waarop deze is aangevraagd.
4.3. Volgens vaste jurisprudentie levert onbekendheid met de wettelijke regelingen in de regel geen bijzonder geval op als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW. Dit kan anders zijn als de onbekendheid van de belanghebbende met zijn mogelijke recht op pensioen verschoonbaar was. Volgens de beleidsregels van de Svb kan dit onder andere het geval zijn als er sprake is van onbekendheid met rechten welke voortvloeien uit verdragsbepalingen of uit bijzondere nationale bepalingen. Hoofdregel daarbij is echter dat onbekendheid met de wet of een internationale regeling niet zonder meer leidt tot het aannemen van een bijzonder geval, tenzij blijkt van een bijkomende omstandigheid op grond waarvan betrokkene niet op de hoogte kon zijn van zijn wettelijke rechten. Uitgangspunt is dat het vermoedelijk recht op ouderdomspensioen bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd van algemene bekendheid is.
4.4. Evenals de Svb en de rechtbank is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat appellant niet op de hoogte was van zijn rechten op een AOW-pensioen geen bijzonder geval kan opleveren. De stelling van appellant dat naar het buitenland geëmigreerde personen niet altijd op de hoogte zullen zijn van belangrijke ontwikkelingen in Nederland kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit de stukken is de Raad niet gebleken van omstandigheden waardoor het appellant niet mogelijk is geweest zich op de hoogte te stellen van ontwikkelingen in de wetgeving op onder meer het gebied van de AOW. Nu de Svb niet geïnformeerd was over de verblijfplaats van appellant kan het de Svb niet verweten worden dat appellant niet persoonlijk is geïnformeerd over de mogelijkheid tot het aanvragen van een ouderdomspensioen. Van verschoonbaarheid van de onbekendheid met zijn rechten op een AOW-pensioen is de Raad dan ook niet gebleken.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2009.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) W. Altenaar.
IA