08/4608 WAO + 08/7237 WAO
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem van 4 juli 2008, 08/934 (hierna: aangevallen uitspraak I) en 20 november 2008, 08/4303, (hierna: aangevallen uitspraak II),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 december 2009
Namens appellant heeft mr. S. Akkas, advocaat te Beverwijk, beide hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken plaatsgevonden op 25 september 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Akkas. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.P. Prinsen.
1.1. Bij besluit van 28 november 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de WAO, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, per 29 januari 2007 verlaagd naar 25-35%.
1.2. Bij besluit van 19 december 2007 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 november 2006 ongegrond verklaard.
1.3. Bij aangevallen uitspraak I heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond verklaard.
2.1. Bij besluit van 19 december 2007 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn WAO-uitkering per 22 februari 2007 ongewijzigd is vastgesteld op 25-35%.
2.2. Bij besluit van 22 mei 2008 (bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 december 2007 ongegrond verklaard.
2.3. Bij aangevallen uitspraak II heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak I aangevoerd dat met zijn klachten niet goed rekening is gehouden en dat hij niet in staat is te werken. Zo heeft appellant last van depressies, angstaanvallen, slapeloosheid, hoofdpijn en maagpijn. Dit wordt veroorzaakt door allerlei problemen in de privésfeer. Voor deze klachten was hij onder behandeling bij psychiater H.G. Henneberg en zenuwarts R.G. van ’t Hof. Zij zijn beiden met pensioen gegaan en kunnen daarom geen informatie verstrekken. Appellant verkeert daardoor in een moeilijke bewijspositie. Appellant is sedert juni 2008 onder behandeling bij psychiater A.L. van den Dool. Zij heeft wel een verklaring afgegeven. De medicijnen die appellant gebruikt en waar hij niet buiten kan, veroorzaken spierverslapping en maken appellant moe en slaperig. Hij gaat verdoofd door het leven. Appellant is daarnaast onder behandeling bij oogarts dr. V. Mats. Deze heeft verklaard dat appellant acute schade heeft aan zijn netvlies. Eigenlijk heeft appellant helemaal geen duurzaam benutbare mogelijkheden.
3.2. Met betrekking tot deze grieven overweegt de Raad als volgt.
3.2.1. Voor wat betreft de medische component van de schatting is de Raad van oordeel dat in hetgeen appellant naar voren heeft gebracht geen aanleiding is om tot een ander oordeel te komen dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is neergelegd. Ook de Raad overweegt hiertoe dat er dossierstudie is verricht, dat appellant lichamelijk en psychisch onderzocht is en dat er kennis is genomen van de informatie uit de behandelende sector. Met de klachten alsmede met het medicijngebruik is rekening gehouden. Appellant heeft niet met objectieve, medische stukken kunnen aantonen dat hij meer of anders beperkt is dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 augustus 2006 is weergegeven. Met betrekking tot het in hoger beroep ingediende schrijven van Mats van 9 september 2008 waarin Mats hypertensieve retinopathie graad III diagnosticeert en melding maakt van nader te verrichten onderzoeken overweegt de Raad dat ook uit dat stuk niet blijkt dat de beperkingen van appellant op de datum in geding niet juist zijn weergegeven. Het onderzoek door Mats dateert van anderhalf jaar na de datum in geding en er valt niet te herleiden wat de situatie van appellant op de datum in geding was. Het schrijven van psychiater Van Dool van 11 september 2008 bevat geen gegevens die nog niet eerder bekend waren en waar geen rekening mee is gehouden in de FML. De Raad onderschrijft de reactie van bezwaarverzekeringsarts R.H.J. van Glabbeek van 27 november 2007 die gemotiveerd uiteengezet heeft dat er geen onderbouwing met medische argumenten is te geven voor de stelling van appellant dat de FML onjuist is. Daarnaast heeft de Raad geen enkel aanknopingspunt gevonden voor de stelling van appellant dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft.
3.2.2. Nu de Raad geoordeeld heeft dat de beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld is de Raad, anders dan appellant, van oordeel dat hij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan vervullen. Het Uwv heeft genoegzaam uiteengezet dat die functies passend zijn bij appellants belastbaarheid op de datum in geding. Het is de Raad niet gebleken dat hij niet in staat kon worden geacht de hem voorgehouden functies te vervullen, hetgeen resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
3.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak I faalt.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak II aangevoerd dat het medische onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat appellant niet onderzocht is. Door zijn vele psychische problemen en het medicijngebruik is hij niet tot werken in staat. Daarnaast is het onbegrijpelijk dat hij onder het oude Schattingsbesluit een volledige WAO-uitkering ontving en dat hij nu, eveneens onder het oude Schattingsbesluit, slechts een uitkering krijgt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
4.2.1. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak II faalt eveneens. De Raad overweegt hiertoe dat ook in deze schatting er geen reden is aan te nemen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest of dat de beperkingen van appellant onjuist zijn ingeschat. De Raad acht toelaatbaar dat voor deze schatting de FML van 21 augustus 2006 onveranderd van toepassing is geacht omdat er slechts een korte tijd gelegen is tussen de datum van die FML en de datum hier in geding en omdat de verzekeringsarts geen veranderingen heeft geconstateerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant niet onderzocht omdat appellant niet op de hoorzitting aanwezig was, maar heeft zich, na dossierstudie, geheel kunnen vinden in de conclusies van de primaire verzekeringsarts. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan de juistheid van die conclusies.
4.2.2. Met betrekking tot de grief van appellant dat het onbegrijpelijk is dat hij onder het oude Schattingsbesluit een volledige WAO-uitkering ontving en dat hij nu, eveneens onder het oude Schattingsbesluit, een veel lagere uitkering krijgt, overweegt de Raad dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.8 van aangevallen uitspraak II duidelijk uiteen heeft gezet waarom die grief faalt. De Raad volstaat met te verwijzen naar die overweging.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de beide aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak van 14 juli 2008, 08/934;
Bevestigt de aangevallen uitspraak van 20 november 2008, 08/4303.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorts-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2009.
(get.) T.J. van der Torn.