ECLI:NL:CRVB:2009:BK6787

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4667 WAO + 08/4668 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medische en arbeidskundige beoordelingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WAO-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 1 juni 1999 arbeidsongeschikt is, had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van haar WAO-uitkering van 45 tot 55% naar 15 tot 25% per 20 november 2006. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 juni 2008 bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die haar standpunt ondersteunen dat zij zwaarder beperkt is dan eerder vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de kritiek op de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige D.J. Gootjes, niet overtuigend geacht. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende inzicht heeft gegeven in de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, rekening houdend met de beperkingen van appellante. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

08/4667 WAO
08/4668 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [werkgeefster] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 juni 2008, 07/5518 en 07/5519 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, werkzaam als juridisch medewerker bij Delescen Advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2009. Voor appellante is verschenen Aerts, voor het Uwv A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is op 1 juni 1999 uitgevallen voor haar arbeid als assistente mantelzorg voor 35 uur per week. Appellante is vervangende werkzaamheden gaan verrichten voor 17,5 uur per week en het Uwv heeft aan haar een WAO-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2.1. Bij besluit van 20 juni 2007 (bestreden besluit I) is het bezwaar tegen het besluit van 6 oktober 2006 waarbij de WAO-uitkering per 20 november 2006 is verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, ongegrond verklaard.
2.2. Bij besluit van 20 juni 2007 (bestreden besluit II) is het bezwaar tegen het besluit van 5 december 2006, waarbij aan appellante is meegedeeld dat zij per 26 september 2006 niet toegenomen arbeidsongeschikt wordt geacht en dat zij ongewijzigd voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt wordt geacht, ongegrond verklaard.
3.1. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat er op grond van de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten zijn om het medische onderzoek van de verzekeringsartsen en de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig te achten. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat er op grond van de beschikbare medische gegevens met de beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening is gehouden, voor onjuist te houden. In de FML is vanwege energieverlies preventief vastgelegd dat appellante gemiddeld ongeveer 6 uur per dag (30 uur per week) kan werken. De gegevens van de revalidatiearts van 18 oktober 2007, van de reumatoloog van 30 oktober 2007 en van de psycholoog van 8 november 2007 geven volgens de rechtbank geen nieuwe medische gezichtspunten en geven geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige. Het standpunt van de huisarts, die pleit voor handhaving van de WAO-uitkering omdat appellante evenwicht heeft gevonden, acht de rechtbank onvoldoende om het standpunt van de verzekeringsarts voor onjuist te houden. De rechtbank heeft ten slotte vastgesteld dat de belasting van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt en dat voor zover er sprake is van signaleringen (ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid) in de resultaat functiebelasting deze afdoende zijn gemotiveerd. Wat betreft de claim van appellante dat zij toegenomen arbeidsongeschikt is, heeft de rechtbank in de informatie van de behandelend sector geen aanleiding gevonden om het standpunt van de verzekeringsartsen, dat er sprake is van een kortdurende aanpassingsproblematiek in relatie tot de herbeoordeling, voor onjuist te houden.
4. Appellante kan zich niet verenigen met deze uitspraak. In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat zij op en na 20 november 2006 zodanige beperkingen in haar lichamelijke en psychische belastbaarheid ondervond dat er per die datum nauwelijks sprake was van duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid.
Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst appellante naar verschillende medische rapportages die ook in beroep zijn overgelegd. Daarnaast kan appellante zich niet verenigen met de door de arbeidsdeskundige geduide functies en acht zij de toelichting in de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige D.J. Gootjes van 21 juli 2009 ten aanzien van de signaleringen in de resultaat functiebeoordeling onvoldoende deugdelijk omdat deze rapportage alleen is ondertekend door de bezwaararbeidsdeskundige en niet ook is ondertekend door een bezwaarverzekeringsarts.
5.1. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een zorgvuldige medische en arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten van 20 juni 2007. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verwijst hiernaar. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij zwaarder beperkt was dan vastgelegd in de FML bedoeld in 3.1. De Raad is daarnaast van oordeel dat door het Uwv voldoende inzichtelijk is gemaakt en voldoende is gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies - gelet op de voor appellante geldende beperkingen en mogelijkheden - passend kunnen worden geacht en verwijst naar de resultaten van het overleg ”VA-AD afwijkende functiebelasting” van 9 juni 2006 en de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 21 juli 2009. Dat deze laatstgenoemde rapportage niet is mede-ondertekend door een bezwaarverzekeringsarts doet aan het in die rapportage gestelde naar het oordeel van de Raad niet af.
5.2. Uit hetgeen is overwogen in 5.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.E. van Rooij.
EK