ECLI:NL:CRVB:2009:BK6786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5300 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en medische beoordeling van appellante

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 december 2009 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.J.A.M. Gloudi, betwistte de beslissing van het Uwv om haar WAO-uitkering, die aanvankelijk was vastgesteld op 80 tot 100%, per 15 april 2003 in te trekken. De bezwaarverzekeringsarts had in eerdere rapportages aangegeven dat appellante beperkingen had op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, maar appellante was van mening dat haar beperkingen niet correct waren ingeschat.

De Raad heeft in het procesverloop vastgesteld dat er meerdere zittingen hebben plaatsgevonden, waarbij de medische situatie van appellante uitgebreid is onderzocht. De Raad heeft deskundigen ingeschakeld, waaronder dr. T.I. Oei, die concludeerde dat de psychopathologie van appellante niet dusdanig was dat er sprake was van een stoornis. De Raad heeft ook de endocriene functies van appellante beoordeeld, maar vond geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige in te schakelen voor verder onderzoek. De medische rapportages gaven aan dat de schildklierproblemen van appellante pas na de datum in geding naar voren waren gekomen.

Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt zijn voor appellante en dat haar hoger beroep geen doel treft. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen en de rol van onafhankelijke deskundigen in het proces van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

05/5300 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 juli 2005, 04/1297 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door Gloudi. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.F. Bergman.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 23 oktober 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door Gloudi. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 14 februari 2003 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 15 april 2003 ingetrokken.
1.2. Naar aanleiding van het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv aanleiding gezien drs. I.E.J. Sagis, psycholoog, te verzoeken omtrent appellante te rapporteren.
Sagis heeft in haar rapport van 3 mei 2004 de bezwaarverzekeringsarts – kort samengevat – gemeld dat bij appellante op de datum in geding sprake was van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Naar de mening van Sagis was appellante op de datum in geding echter op psychische gronden niet of nauwelijks beperkt.
1.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft – zoals zij heeft aangegeven in haar rapport van 21 mei 2004 – in het rapport van Sagis en in de informatie verkregen vanuit de behandelende sector aanleiding gevonden voor appellante beperkingen aan te nemen op het terrein van het persoonlijk en sociaal functioneren.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 21 september 2004 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 februari 2003 gegrond verklaard, de WAO-uitkering van appellante per 15 april 2003 ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en de WAO-uitkering van appellante per 26 juli 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het besluit van 21 september 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is – kort samengevat – van oordeel dat uit hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd niet volgt dat het besluit van het Uwv van 21 september 2004 op een onjuiste medische of arbeidskundige grondslag berust.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij is voorts van opvatting dat zij met haar beperkingen niet in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
4.1. De Raad heeft in hetgeen appellante naar voren heeft gebracht aanleiding gevonden dr. T.I. Oei, zenuwarts en psychiater, als onafhankelijke medische deskundige te benoemen. Hij heeft in zijn rapport van 23 maart 2009 aangegeven dat de psychopathologie van appellante niet dusdanig is dat sprake is van een stoornis.
Voorts heeft Oei erop gewezen dat dient te worden bezien of de endocriene functies van appellante tot het aannemen van beperkingen aanleiding geven.
4.2. In de vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een door hem ingeschakelde onafhankelijke deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd.
De Raad is van oordeel dat er in dit geval onvoldoende aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken, voor zover het oordeel van de deskundige ziet op de psychopathologie van appellante. Voor afwijking van de hoofdregel is het onvoldoende dat appellante de psychische situatie waarin zij verkeert anders inschat dan de deskundige.
4.3. Voor het doen bezien van de endocriene functies door een door de Raad in te schakelen onafhankelijke medische deskundige als door Oei aangegeven, ziet de Raad geen aanleiding.
Terecht heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportages van 6 juni 2008 en 2 april 2009 aangegeven dat de door appellante bedoelde slechte schildklierwerking eerst na de datum in geding naar voren is gekomen. Uit de brieven van de (waarnemend) internist A. van Paassen van 29 maart 2005, de internist endocrinoloog S.A. Eskes van 1 april 2008 en van de internist endocrinoloog dr. M.J. Serlie, van 29 april 2008 volgt daarenboven – kort samengevat – dat sprake is van een voldoende gesuppleerde auto-immuun hypothyreoidie. De zogenoemde TSH en FT4 waren binnen de normaalwaarden en het IGF-1 was binnen de referentiewaarde voor de leeftijd van appellante.
In de brief van Serlie is vermeld dat het klachtenpatroon van appellante geen endocrinologische oorzaak heeft en appellante wordt geadviseerd om psychische ondersteuning te zoeken.
Anders dan Oei meent is mitsdien reeds bezien of de endocriene functies van appellante de oorzaak voor haar klachten kunnen zijn en is hiervan niet gebleken.
4.4. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het standpunt van appellante dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen geen doel treft.
4.5. Het standpunt van appellante dat zij de functies die aan de schatting ten grondslag liggen niet kan vervullen in verband met haar psychische beperkingen rust op het uitgangspunt dat deze beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Deze grondslag is onjuist. Het standpunt van appellante treft reeds hierom geen doel.
4.6. Het standpunt van appellante dat de rechtbank haar ten onrechte niet is gevolgd in haar opvatting dat zij niet met vlees kan werken treft geen doel. Van het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen en mogen verrichten van werkzaamheden met vlees is geen sprake.
4.7. De Raad is ook overigens niet gebleken dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet voor appellante geschikt zijn.
4.8. Het hoger beroep van appellante treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
4.9. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en J.L.P.G. van Thiel, als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL