ECLI:NL:CRVB:2009:BK6696
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. W.C. de Jonge, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn WAO-uitkering per 1 april 2008 is ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder is dan 15%, en dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen passend zijn voor appellant.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en is van oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek hebben uitgevoerd. Appellant heeft aangevoerd dat zijn mogelijkheden zijn overschat en dat de informatie uit de behandelend sector onvoldoende is meegenomen. De Raad heeft echter geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat appellant meer of anders beperkt is dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is aangenomen.
De Raad heeft de rapportages van Instituut Psychosofia beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen medisch aanknopingspunt bieden voor de stelling dat appellant niet in staat was om de werkzaamheden te verrichten die aan de geselecteerde functies zijn verbonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de functies inpakker, vleeswarenmaker en schoonmaker hotel passend zijn voor appellant, gezien de vastgestelde medische beperkingen.
De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 december 2009.