ECLI:NL:CRVB:2009:BK6696

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2648 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. W.C. de Jonge, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn WAO-uitkering per 1 april 2008 is ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder is dan 15%, en dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen passend zijn voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en is van oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek hebben uitgevoerd. Appellant heeft aangevoerd dat zijn mogelijkheden zijn overschat en dat de informatie uit de behandelend sector onvoldoende is meegenomen. De Raad heeft echter geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat appellant meer of anders beperkt is dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is aangenomen.

De Raad heeft de rapportages van Instituut Psychosofia beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen medisch aanknopingspunt bieden voor de stelling dat appellant niet in staat was om de werkzaamheden te verrichten die aan de geselecteerde functies zijn verbonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de functies inpakker, vleeswarenmaker en schoonmaker hotel passend zijn voor appellant, gezien de vastgestelde medische beperkingen.

De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 december 2009.

Uitspraak

09/2648 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2009, 08/3546 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover die voor de beoordeling van dit hoger beroep van belang zijn.
2. Het beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op 26 augustus 2008 door het Uwv bekend gemaakte besluit (hierna: bestreden besluit). Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 30 januari 2008 dat voor appellant met ingang van 1 april 2008 geen recht meer bestaat op een uitkering omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 15%.
3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4.1. In hoger beroep heeft appellant – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat zijn mogelijkheden blijkens de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 augustus 2007 zijn overschat en dat de ingebrachte informatie uit de behandelend sector niet, althans in onvoldoende mate, is meegenomen. Ter adstructie van zijn (medische) stellingen heeft appellant, behoudens de reeds ingebrachte medische gegevens in de bezwaar- en beroepsfase, een rapportage van Instituut Psychosofia van 16 juni 2009 overgelegd. Gelet op de jurisprudentie van de Raad heeft de rechtbank de rapportage van Instituut Psychosofia van 15 september 2008 ten onrechte ondergewaardeerd. Verder is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van de feiten, zoals deze door het Uwv zijn gepresenteerd.
4.2. Met verwijzing naar de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde stukken heeft het Uwv de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De Raad kan zich geheel verenigen met hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. Ook de Raad is van oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Voorts heeft de Raad, evenals de rechtbank, naar aanleiding van de in bezwaar, beroep en hoger beroep ingebrachte (medische) informatie geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat appellant op de datum in geding meer of anders beperkt is dan in de FML reeds is aangenomen.
5.2. Wat betreft de overgelegde rapporten van Instituut Psychosofia van 15 september 2008 en 16 juni 2009 merkt de Raad in bijzonder nog het volgende op. In eerdere uitspraken is de opvatting neergelegd dat ten aanzien van de voor de toepassing van de WAO relevante arbeidsbeperkingen geldt dat die ook op de in de reguliere geneeskunde gebruikelijke wijze dienen te worden vastgesteld. In die zin bieden de rapportages van Instituut Psychosofia – opgesteld door mevrouw Verhage – in medisch opzicht geen aanknopingspunt voor het trekken van de conclusie dat appellant op de datum in geding op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat was de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de geselecteerde en binnen de grenzen van de door de verzekeringsarts ten aanzien van appellant vastgestelde belastbaarheid blijvende functies. Dit laat echter onverlet dat medische leken kunnen wijzen op inconsistenties en/of niet-concludente overwegingen in een rapportage van een (bezwaar)verzekeringsarts. Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 juni 2006 (LJN AX9316). Het door Psychosofia geleverde commentaar op de gedingstukken kan zodoende relevante argumenten bevatten. In tegenstelling tot hetgeen appellant meent, is de hierop betrekking hebbende en in de aangevallen uitspraak neergelegde overweging in overeenstemming met voornoemde jurisprudentie. De door appellant en Psychosofia naar voren gebrachte argumenten ter ondersteuning van de stelling dat in dit geval de vaststelling van de belastbaarheid per 1 april 2008 niet op juiste gronden zou zijn gebeurd, heeft de Raad – evenals de rechtbank – niet kunnen overtuigen van de onjuistheid van die vaststelling.
5.3. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot de appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, te weten inpakker (Sbc-code 111190), vleeswarenmaker (Sbc-code 271070) en schoonmaker hotel (Sbc-code 111332), gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellant als passend moeten worden beschouwd.
5.4. Terecht heeft de rechtbank gewezen op het feit dat de beroepsgronden geen aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de feitenvaststelling door het Uwv niet in overeenstemming is met de daarop van toepassing zijnde regels, zodat er geen aanleiding bestond de feiten opnieuw vast te stellen. Ook in hoger beroep is hiervan niet gebleken.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan de artikelen 8:73, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C.A. Wit.
IvR