[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 27 juni 2008, 07/4260 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 december 2009
Namens appellante heeft mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2009, waar appellante is verschenen bijgestaan door haar raadsman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
1. Het beroep van appellante is gericht tegen het besluit van 29 mei 2007 (hierna: bestreden besluit), waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn ter utvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) genomen besluit van 5 januari 2007. Daarbij is de WAO-uitkering van appellante met ingang van 20 februari 2007 ingetrokken, op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
2. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de functies zoals deze als grondslag voor de schatting in aanmerking zijn genomen en in beroep nader zijn toegelicht. Het bestreden besluit is onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen.
3. Namens appellante zijn de eerdere beroepsgronden herhaald en is ter ondersteuning gewezen op de informatie van haar huisarts. Appellante blijft van mening dat zij meer beperkt is dan is aangenomen, dat de toelichtingen bij de aspecten IV.9 (frequent reiken) en V.7 (boven schouderhoogte actief zijn) van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ten onrechte verschillend zijn ingevuld en dat de geduide functies ongeschikt zijn vanwege haar eenarmigheid. Ten slotte zijn gronden naar voren gebracht over de wijze waarop de overschrijdingen zijn gemotiveerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.1. De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en heeft geen reden gevonden om de onderzoeksbevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen in de FML voor onjuist te houden. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat appellante door beide artsen is onderzocht en dat informatie van haar huisarts adequaat is meegewogen.
4.1.2. Voor wat betreft de wijze van invulling van de FML, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 23 februari 2007 (LJN AZ9153). De Raad heeft in deze uitspraak overwogen dat in gevallen waarin beperkingen als gevolg van bijvoorbeeld (functionele) eenarmigheid, eenbenigheid, rolstoelafhankelijkheid, blindheid en doofheid aan de orde is, niet onverkort behoeft te worden vastgehouden aan het uitgangspunt om alle bij verzekerde vastgestelde beperkingen op de daartoe bestemde plaats in de FML op te nemen. Teneinde te komen tot een selectie van een voldoende aantal potentieel geschikte functies, wordt dan gebruik gemaakt van een zogeheten functionele invulling van de FML. De arbeidsdeskundige zal in dergelijke gevallen, in samenspraak met de verzekeringsarts, de aan de hand van die methode door het systeem geduide functies “handmatig” nader dienen te beoordelen op de daadwerkelijke passendheid.
4.1.3. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de wijze waarop de voornoemde aspecten van de FML zijn ingevuld, nu de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad op goede gronden rekening heeft gehouden met de beperkte belastbaarheid van de rechterarm en -schouder in samenhang met de onbeperkt geachte linkerzijde van het lichaam van appellant. Het standpunt van appellante dat zij haar rechterarm in het geheel niet kan gebruiken onderschrijft de Raad, gelet op de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen en bij gebreke van medische onderbouwing, niet. Vastgesteld kan worden dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is.
4.2. Voor wat betreft de arbeidskundige grondslag overweegt de Raad dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies terecht als passend voor appellante zijn aangemerkt. De Raad is van oordeel dat alle mogelijke overschrijdingen voldoende zijn toegelicht ook die op aspect IV.9.
5. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2009.