ECLI:NL:CRVB:2009:BK6643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/526 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van het recht op studiefinanciering en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de IB-Groep met betrekking tot haar studiefinanciering. Appellante had studiefinanciering ontvangen voor de opleiding Nederlands Recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen, maar deze werd herzien omdat zij niet stond ingeschreven voor een voltijdse bachelor- of masteropleiding, zoals vereist door artikel 2.8 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De IB-Groep handhaafde haar besluiten van 7 en 27 juni 2008, waarin werd gesteld dat appellante enkel cursussen via contractonderwijs volgde en derhalve niet voldeed aan de voorwaarden voor studiefinanciering.

De rechtbank 's-Hertogenbosch had het beroep van appellante tegen de beslissing van de IB-Groep ongegrond verklaard. Appellante stelde dat de omstandigheden van haar situatie aanleiding moesten geven tot toepassing van de hardheidsclausule in artikel 11.5 van de Wsf 2000. De Centrale Raad van Beroep onderschreef echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat er geen wettelijke basis is om contractonderwijs gelijk te stellen aan een voltijdse opleiding. De Raad benadrukte dat de wetgever expliciet heeft bepaald dat voor onderwijs dat niet onder artikel 2.8 valt, geen recht op studiefinanciering bestaat.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante geen doel trof en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier.

Uitspraak

09/526 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 december 2008, 08/1306 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 14 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2009. Appellante is niet verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellante is met ingang van 1 oktober 2007 studiefinanciering toegekend in verband met de opleiding Nederlands Recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen (RU).
1.2. Bij besluit van 10 juli 2008 heeft de IB-Groep, beslissend op bezwaar, haar besluiten van 7 juni 2008 en 27 juni 2008 waarbij over de periode van 1 oktober 2007 tot 1 juni 2008 het recht op studiefinanciering van appellante is herzien en vorderingen wegens teveel verstrekte studiefinanciering en onterecht OV-kaartbezit aan appellante zijn opgelegd gehandhaafd omdat zij in bovengenoemde periode niet stond ingeschreven als student voor het volgen van een voltijdse bacheloropleiding of een voltijdse masteropleiding als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Appellante was voor het collegejaar 2007-2008 ingeschreven voor het volgen van cursussen via contractonderwijs aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de RU.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 10 juli 2008 bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe is - kort samengevat - overwogen dat er geen wettelijke bepaling is die inhoudt dat contractonderwijs kan worden gelijkgesteld met een voltijdse bacheloropleiding of een voltijdse masteropleiding zodat appellante vanaf 1 oktober 2007 gezien artikel 2.8 van de Wsf 2000 geen recht heeft op studiefinanciering, en het beroep van appellante op de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 vervatte hardheidsclausule niet kan slagen.
3. Het hoger beroep van appellante richt zich enkel tegen het oordeel van de rechtbank dat de IB-Groep in de bijzondere omstandigheden van dit geval geen aanleiding heeft behoeven te vinden om toepassing te geven aan de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 opgenomen hardheidsclausule.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, dat het beroep van appellante op de hardheidsclausule niet slaagt.
4.2. De Raad wijst erop dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is dat voor het volgen van onderwijs dat niet valt onder artikel 2.8 van de Wsf 2000 geen recht op studiefinanciering bestaat. Dit betekent dat noch de op zichzelf begrijpelijke keuze van appellante voor het volgen van contractonderwijs, noch de omstandigheden dat zij het eerste studiejaar van het contractonderwijs met goed resultaat heeft gevolgd en zij daarvoor meer inschrijfgeld heeft betaald dan het collegegeld voor een voltijdse opleiding bedraagt, er toe kunnen leiden dat onder toepassing van de hardheidsclausule wordt afgeweken van het formele inschrijvingsvereiste van artikel 2.8 van de Wsf 2000.
4.3. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
4.4. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
TM