ECLI:NL:CRVB:2009:BK6582
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van OV-schuld op basis van de Wet studiefinanciering 2000
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van de IB-Groep ongegrond heeft verklaard. De IB-Groep had op 15 februari 2008 een vordering vastgesteld wegens onterecht bezit van de OV-kaart over de periode van 1 augustus 2006 tot en met 6 augustus 2007. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze vordering, maar dit bezwaar werd op 27 maart 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 2 april 2009 de grieven van appellante niet gehonoreerd, waarop zij in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 16 november 2009 is appellante in persoon verschenen, terwijl de IB-Groep werd vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema. Appellante heeft in hoger beroep voornamelijk herhaald wat zij eerder in beroep had aangevoerd, zonder wezenlijk nieuwe argumenten aan te dragen die haar stelling dat het niet tijdig inleveren van de OV-kaart haar niet kan worden toegerekend, onderbouwden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en geconcludeerd dat de grieven van appellante niet slagen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 december 2009.