ECLI:NL:CRVB:2009:BK6501

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1710 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een WIA-uitkering heeft aangevraagd na uitval als glazenwasser. De aanvraag werd afgewezen omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het besluit van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag was gebaseerd. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd en de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van de bezwaarverzekeringsarts correct was. De rechtbank had vastgesteld dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, ondanks zijn beperkingen. De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de juistheid van de FML en dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies niet gemotiveerd waren bestreden door appellant. De Raad achtte het niet nodig om toepassing te geven aan de artikelen 8:73 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 11 december 2009.

Uitspraak

09/1710 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2009, 07/2681 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. W. Hoebba, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2009, waar appellant niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad verwijst voor de in dit geding relevante feiten naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
2.1. Appellant is op 20 december 2004 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als glazenwasser in verband waarmee hij op 26 mei 2006 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft aangevraagd. Op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarbij informatie bij de huisarts is opgevraagd en verkregen, en een beoordeling van de arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 12 maart 2007 vastgesteld dat voor appellant per 18 december 2006 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2.2. Het tegen voornoemd besluit gerichte bezwaar is bij besluit van 22 augustus 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan liggen de rapportages van bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink van 19 juni 2007 en 3 juli 2007 en bezwaararbeidsdeskundige M.N.J. Kollaard van 20 augustus 2007 ten grondslag. Eerstgenoemde heeft de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangepast, onder meer naar aanleiding van informatie van zenuwarts H. Loen. Appellant is in verband met zijn lichamelijke en psychische klachten aldus aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en zonder verhoogd persoonlijk risico (geen werk met gevaarlijke apparatuur of op grote hoogten). Voorts zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van de aspecten ‘eigen gevoelens uiten’ (beperkt), ‘omgaan met conflicten’ (beperkt), ‘samenwerken’ (beperkt), ‘geluidsbelasting’ (beperkt) en klimmen (licht beperkt). Bezwaararbeidsdeskundige Kollaard is tot de conclusie gekomen dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk, maar wel voor andere functies. Op basis van de functies productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (Sbc-code 111172) en medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010) is er geen sprake van verlies aan verdiencapaciteit.
3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De conclusie dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door bezwaarverzekeringsarts Vink aangescherpte FML heeft zij ontleend aan het feit dat de onderzoeksmethoden, argumentatie en bevindingen van Vink schriftelijk zijn vastgelegd in een rapportage en dat daarin inzichtelijk en gemotiveerd is uiteengezet welke beperkingen voor appellant moeten worden aangenomen. Daarnaast is er rekening gehouden met de opgevraagde medische informatie van de behandelend sector. De geselecteerde functies zijn naar het oordeel van de rechtbank voor appellant geschikt.
4. In hoger beroep is namens appellant – samengevat weergegeven – aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd en dat de FML een juiste weergave geeft van de beperkingen van appellant. Daarnaast is de door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven motivering ten aanzien van de overschrijdingen van de belastbaarheid in de geselecteerde functies niet toereikend. Ten onrechte heeft de rechtbank dan ook overwogen dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt zijn voor appellant.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling
5.2. De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep geen nieuwe (medische) informatie heeft overgelegd. Nu ook de Raad niet is gebleken dat bezwaarverzekeringsarts Vink, mede met inachtneming van de informatie van zenuwarts Loen, de mogelijkheden van appellant heeft onderschat, onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en maakt de daaraan ten grondslag liggende overwegingen in de aangevallen uitspraak tot de zijne.
5.3. De Raad stelt voorts vast dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies door appellant niet gemotiveerd zijn bestreden, zodat – uitgaande van de juistheid van de FML – hij, gelet op de aan die functies verbonden belastende aspecten, in staat moet zijn die te vervullen. De Raad acht in dit verband de door bezwaararbeidsdeskundige Kollaard in zijn rapportage van 20 augustus 2007 gegeven toelichting op de in de Resultaat Functiebeoordeling verschenen signaleringen toereikend.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan de artikelen 8:73 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2009.
(get.) M. Greebe.
(get.) M.A. van Amerongen.
IvR