ECLI:NL:CRVB:2009:BK6485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4858 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op WIA-uitkering vastgesteld na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van geschiktheid functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 december 2009 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, dat op 7 maart 2007 had vastgesteld dat appellant per 13 april 2007 geen recht op uitkering had. Dit besluit was gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die concludeerden dat appellant geen loonverlies had en dat hij geschikt was voor bepaalde functies.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2009 heeft appellant aangevoerd dat zijn fysieke en psychische beperkingen onvoldoende zijn meegewogen bij het vaststellen van zijn Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Hij betwistte de juistheid van de vastgestelde beperkingen en de geschiktheid van de functies die aan hem zijn voorgehouden. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat de vastgestelde beperkingen juist waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank bevestigd. De Raad onderschrijft dat de (bezwaar)verzekeringsarts en (bezwaar)arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd hebben dat de functies die aan appellant zijn voorgehouden, passend zijn, gezien zijn opleidingsniveau en de aard van de werkzaamheden. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het vastgestelde opleidingsniveau en de geschiktheid van de functies. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan de artikelen 8:73 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

08/4858 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 juli 2008, 08/128 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.T.F. van Berkel, medewerker bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 7 maart 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per 13 april 2007 geen recht op uitkering is ontstaan ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Aan dit besluit liggen de rapportages van verzekeringsarts G. Karatas van 25 januari 2007 en arbeidsdeskundige M.M. Klapwijk van 15 februari 2007 ten grondslag. Laatstgenoemde heeft na raadpleging van het Claimbeoordeling- en Borgingssysteem drie functies geselecteerd, te weten magazijn-/ expeditiemedewerker (Sbc-code 111220), sorteerder/ controleur (Sbc-code 111340) en samensteller kunststof en rubberindustrie (Sbc-code 271130), op basis waarvan zij heeft geconcludeerd dat appellant geen loonverlies heeft.
1.2. In de bezwaarfase zijn rapporten uitgebracht door bezwaarverzekeringsarts A. Mirza, die de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op 23 november 2007 heeft aangepast in verband met de pijnklachten van appellant in de nek, en door bezwaararbeidsdeskundige R.J.C. Hogeveen. Bij besluit van 29 november 2007 is het primaire besluit van 7 maart 2007 gehandhaafd.
2.1. In beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door een combinatie van fysieke en psychische beperkingen niet in staat is tot het verrichten van loonvormende arbeid. Met de klachten is geen, althans onvoldoende, rekening gehouden bij het vaststellen van de FML. Appellant stelt dat hij ten aanzien van (veel) reiken, zwaar tillen, duwen of trekken en hoofdbewegingen beperkt is. Voorts is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig geweest, nu de opgevraagde medische informatie niet is afgewacht. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat zijn opleidingsniveau niet juist is ingeschat en dat hij in ieder geval niet in staat is de functie van samensteller kunststof en rubberindustrie (Sbc-code 271130) uit te oefenen. Bovendien is niet duidelijk op welke wijze het maatmaninkomen is bepaald. Daarnaast is de gegeven toelichting op de FML bij het door de verzekeringsarts beperkt bevonden aspect ‘samenwerken’ (2.9) op een onjuiste wijze uitgelegd door de bezwaararbeidsdeskundige.
2.2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij onder meer het volgende overwogen.
2.2.1. Aan het feit dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts appellant hebben onderzocht en dat informatie van de huisarts is verkregen en meegewogen, heeft de rechtbank haar oordeel ontleend dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen in de FML van 23 november 2007. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat de belasting in de geselecteerde functies past bij de aangepaste FML. Voor zover sprake is van zogenoemde signaleringen is naar het oordeel van de rechtbank door bezwaararbeidsdeskundige Hogeveen afdoende gemotiveerd waarom deze geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum. Ten aanzien van de beroepsgrond dat onduidelijk is wat onder samenwerken in een ‘stabiele groep’ dient te worden verstaan heeft de rechtbank de door bezwaararbeidsdeskundige Hogeveen gegeven toelichting afdoende geacht. In zijn rapport van 27 november 2007 heeft hij uiteengezet dat de geselecteerde functies, in tegenstelling tot de werkzaamheden die appellant voor zijn uitval verrichtte, (vaak) een afgeronde deeltaak hebben en dat de groepen waarin wordt gewerkt een normaal verloop kennen.
2.2.2. De rechtbank heeft voldoende aannemelijk geacht dat het opleidingsniveau correct is weergegeven en dat de functies gelet hierop passend zijn, nu de arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant het basisonderwijs heeft voltooid en een taalcursus Nederlands (niveau I) heeft gevolgd. De rechtbank heeft de stelling van appellant verworpen dat de functie samensteller kunststof en rubberindustrie (Sbc-code 271130) niet passend is omdat hij niet goed Nederlands kan lezen. Naar het oordeel van de rechtbank is de door bezwaararbeidsdeskundige Hogeveen in zijn rapportage van 27 november 2007 gegeven motivering toereikend, namelijk dat de werkvoorschriften voornamelijk werktekeningen en aantallen betreffen die appellant, gelet op zijn opleidingsniveau, kan lezen en begrijpen.
3. De in hoger beroep naar voren gebrachte stellingen komen overeen met de
onder 2.1. weergegeven beroepsgronden.
4.1. De Raad, vaststellende dat de beroepsgronden met betrekking tot de onzorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en het maatmanloon ter zitting zijn komen te vervallen, overweegt als volgt.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Hij volgt appellant niet in zijn stelling dat de (bezwaar)verzekeringsarts en de (bezwaar)arbeidsdeskundige overleg hadden moeten voeren over de - niet beperkende - toelichting op het aspect ‘samenwerken’. De Raad acht voldoende gemotiveerd uiteengezet dat er in de geselecteerde functies ofwel sprake is van een afgeronde deeltaak (conform de beperking die is vastgesteld) dan wel dat er in een stabiele groep wordt gewerkt (hetgeen volgens de verruiming in de toelichting ook mogelijk is). Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de aan appellant voorgehouden functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten en zijn beperkingen, voor hem geschikt zijn.
4.3. De Raad ziet evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het vastgestelde opleidingsniveau van appellant. Met de rechtbank is hij van oordeel dat bezwaararbeidsdeskundige Hogeveen in zijn rapport van 27 november 2007 genoegzaam heeft gemotiveerd dat de functies voor appellant in dit opzicht passend zijn. Appellant heeft niet weersproken dat hij in staat geacht kan worden om in een zeer eenvoudig werkproces een werktekening/werkbeschrijving en stuklijst te lezen. De Raad onderschrijft dan ook het onder 2.2.2 weergegeven oordeel van de rechtbank.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan de artikelen 8:73 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2009.
(get.) M. Greebe.
(get.) M.A. van Amerongen.
EK