ECLI:NL:CRVB:2009:BK6480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/2354 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat per 16 november 2006 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 december 2009 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door mr. L.N. Smallegange, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant correct had vastgesteld en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellant.

Tijdens de zitting op 16 oktober 2009 is appellant verschenen, bijgestaan door mr. S.N. Ketting, terwijl het Uwv niet aanwezig was. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waaronder de stelling dat de rechtbank onterecht geen rekening heeft gehouden met informatie van zijn huisarts en orthopedisch chirurg. De Raad concludeert dat deze informatie niet aantoont dat appellant niet in staat is om de aangewezen functies te vervullen.

De Raad heeft ook de bezwaren van appellant tegen de vaststelling van het maatmanloon beoordeeld. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat de informatie die door de werkgever is verstrekt onjuist is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank Middelburg van 1 april 2008 wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

08/2354 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 1 april 2008, 07/494
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.N. Smallegange, advocaat te Woerden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S.N. Ketting, advocaat te Woerden. Het Uwv is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit op bezwaar van 27 april 2007 heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit dat er voor appellant per 16 november 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid onjuist heeft vastgesteld, aan de schatting functies ten grondslag heeft gelegd die voor appellant niet geschikt zijn, dan wel het maatmanloon van appellant onjuist heeft vastgesteld.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het in 2 weergegeven oordeel is gekomen.
4.1. Het hoger beroep van appellant treft geen doel. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dit oordeel rust.
4.2. De verwijzing van appellant in hoger beroep naar de informatie verstrekt door de huisarts en de orthopedisch chirurg van appellant treft geen doel. Uit deze informatie blijkt geenszins dat appellant op een specifieke wijze als door hem aangewezen van houding moet kunnen wijzigen.
4.3. Het standpunt van appellant dat hij concentratieproblemen heeft en dat ten onrechte geen onderzoek door een psychiater heeft plaatsgevonden, gaat eraan voorbij dat de (bezwaar)verzekeringsarts appellant heeft onderzocht en appellant op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat de opvatting van de (bezwaar)verzekeringsarts onvolledig of onjuist is.
4.4. Het standpunt van appellant dat geen schatting kan plaatsvinden voordat een verwijzing heeft plaatsgevonden naar een gedragstherapeutische behandelaar om appellant te leren omgaan met de discrepantie tussen geobjectiveerde problematiek en de beleving van appellant van zijn medische situatie vindt geen grondslag in de wet.
4.5. De stelling van appellant dat hij de functies die aan de schatting ten grondslag liggen niet kan vervullen, rust op de grondslag dat de voor hem geldende beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat deze grondslag onjuist is. Ook is de Raad overigens niet gebleken dat vorenbedoelde functies de krachten en bekwaamheden van appellant te boven gaan.
4.6. De in hoger beroep herhaalde grond dat het Uwv onvoldoende duidelijk heeft gemaakt of het maatmanloon juist is berekend, volgt de Raad niet. De Raad wijst op de rapporten van de arbeidsdeskundige van 6 november 2006 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 25 april 2007 en 16 augustus 2007. Uit deze rapporten volgt dat het maatmanloon is gebaseerd op gegevens verstrekt door de werkgever en vervolgens is geactualiseerd. Uit hetgeen appellant heeft aangevoerd is geenszins kunnen blijken dat de door de werkgever verstrekte informatie – welke informatie is opgenomen in de rapporten – onjuist is. Evenmin is uit hetgeen appellant heeft aangevoerd kunnen blijken dat de wijze waarop – aan de hand van openbare gegevens – is geactualiseerd gebreken vertoont.
4.7. De aangevallen uitspraak dient mitsdien te worden bevestigd.
4.8. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2009.
(get) J. Brand
(get) T.J. van der Torn
IvR