ECLI:NL:CRVB:2009:BK6480
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat per 16 november 2006 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 december 2009 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door mr. L.N. Smallegange, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant correct had vastgesteld en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellant.
Tijdens de zitting op 16 oktober 2009 is appellant verschenen, bijgestaan door mr. S.N. Ketting, terwijl het Uwv niet aanwezig was. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waaronder de stelling dat de rechtbank onterecht geen rekening heeft gehouden met informatie van zijn huisarts en orthopedisch chirurg. De Raad concludeert dat deze informatie niet aantoont dat appellant niet in staat is om de aangewezen functies te vervullen.
De Raad heeft ook de bezwaren van appellant tegen de vaststelling van het maatmanloon beoordeeld. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat de informatie die door de werkgever is verstrekt onjuist is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank Middelburg van 1 april 2008 wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt ongegrond verklaard.