ECLI:NL:CRVB:2009:BK6477

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2820 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering voortzetting WAO-uitkering wegens geen toegenomen beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die een WAO-uitkering heeft aangevraagd na een periode van arbeidsongeschiktheid door beenklachten. Appellant was werkzaam als kwekerijmedewerker en heeft zich na afloop van de wettelijke wachttijd op 23 januari 2003 niet arbeidsongeschikt verklaard, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De beslissing was gebaseerd op rapportages van verzekeringsarts A. Sahebali. Appellant heeft zich in 2003 en 2005 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld, maar het Uwv heeft geweigerd een WAO-uitkering toe te kennen, omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er tijdelijk sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar dat de FML van 14 november 2002 weer van toepassing was na drie weken.

De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de medische beoordeling van het Uwv te betwisten. In hoger beroep stelt appellant dat hij per 3 januari 2005 geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft door wisselende belastbaarheid. De Raad overweegt dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De FML van 14 november 2002 bevatte al beperkingen voor staan, lopen en andere energie-intensievere activiteiten. De Raad concludeert dat appellant geen medische informatie heeft overgelegd die een toename van zijn klachten kan onderbouwen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant geen doel treft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben beoordeeld en de beslissing openbaar is uitgesproken op 9 december 2009.

Uitspraak

09/2820 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2009, 07/2946
(hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 9 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.E. Stam, advocaat te Zaandam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2009. Namens appellant is zijn gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.F. Sitvast.
II. OVERWEGINGEN
1.1 Appellant is werkzaam geweest als kwekerijmedewerker. Als gevolg van onder meer beenklachten in verband met vaatvernauwingen is hij uitgevallen voor deze werkzaamheden.
1.2. Na afloop van de (verlengde) wettelijke wachttijd op 23 januari 2003 is aan appellant geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Deze beslissing was onder meer gebaseerd op de rapportage van verzekeringsarts A. Sahebali van 13 november 2002 en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 november 2002.
1.3. Appellant heeft zich met ingang van 15 december 2003 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In juli 2004 is appellant gedotterd in dagbehandeling. In zijn rapport van 15 november 2004 acht verzekeringsarts Sahebali de FML van 14 november 2002 doorlopend van toepassing sinds de dag van opstelling. Volgens de verzekeringsarts zijn schommelingen in het ziektebeeld daarin ondervangen en zijn er geen perioden van arbeidsongeschiktheid van langer dan 4 weken aan te wijzen. Bij besluit van 19 november 2004 heeft het Uwv geweigerd een WAO-uitkering toe te kennen.
1.4. Appellant heeft zich vervolgens met ingang van 3 januari 2005 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Naar aanleiding van deze melding is appellant onderzocht door verzekeringsarts Sahebali. De verzekeringsarts concludeerde dat de beperkingen van appellant niet waren gewijzigd en achtte de FML van 14 november 2002 nog van toepassing. Bij besluit van 21 november 2005 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een WAO-uitkering toe te kennen.
1.5. Naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 21 november 2005 gemaakte bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink onderzoek verricht. De Vink onderschrijft de conclusie van de verzekeringsarts dat van structurele toegenomen beperkingen niet is gebleken. Mede op grond van informatie van de huisarts van appellant concludeert de bezwaarverzekeringsarts echter dat in verband met een infectie vanaf 27 december 2004 tijdelijk sprake is geweest van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Drie weken na die datum acht de bezwaarverzekeringsarts de FML van 14 november 2002 wederom van toepassing.
1.6. Bij besluit van 18 september 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard. Aan appellant is een WAO-uitkering toegekend over de periode van 3 januari 2005 tot 17 januari 2005.
2. De rechtbank oordeelde in de aangevallen uitspraak dat er geen reden was om de medische beoordeling per vier weken na de datum van de ziekmelding voor onjuist te houden. De rechtbank zag geen aanknopingspunten voor het standpunt dat appellant vanaf 3 januari 2005 toegenomen arbeidsongeschikt was als gevolg van toegenomen klachten aan zijn benen dan wel in verband met diabetes.
3.1. Evenals in beroep stelt appellant zich in hoger beroep op het standpunt dat hij per 3 januari 2005 geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft in verband met zijn wisselende belastbaarheid. Zijn ziekmelding per 3 januari 2005 hield verband met been- en voetklachten. Hij meent mede als gevolg van operaties tussen juli 2004 en juli 2006 wisselend belastbaar te zijn geweest. Voorts meent appellant dat voldoende medische informatie voorhanden is om te concluderen dat hij vanaf 3 januari 2005 sterker beperkt was ten aanzien van staan, staan tijdens het werk en lopen tijdens het werk.
3.2. Tijdens het onderzoek ter zitting van de Raad hebben partijen bevestigd dat de ingangsdatum van de bij het bestreden besluit toegekende WAO-uitkering voor hen geen punt van geschil vormt. Ook over de inschatting van de ernst en duur van de infectie verschillen zij niet van mening. In hoger beroep is daarom de vraag aan de orde of het Uwv de WAO-uitkering na 17 januari 2005 had moeten voortzetten.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Naar het oordeel van de Raad is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsartsen dat er van toegenomen beperkingen in verband met bestaande klachten geen sprake is. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat in de FML van 14 november 2002 beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van onder meer staan, lopen en andere activiteiten die veel energie vragen. Voorts acht de Raad van belang dat verzekeringsarts Sahebali in zijn anamnese heeft vermeld dat de beenklachten van appellant aanhouden, maar dat de behandelend chirurgen daarvoor geen verklaring hebben kunnen vinden. Appellant heeft geen medische informatie in het geding gebracht die het voortduren van die klachten, laat staan een toename ervan, wel zou kunnen verklaren.
4.3. De omstandigheid dat appellant vanaf eind februari 2005 verschillende medisch specialisten van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis heeft geraadpleegd, levert naar het oordeel van de Raad onvoldoende aanwijzingen op voor het bestaan van meer of andere beperkingen dan die door het Uwv per 17 januari 2005 zijn aangenomen. Evenmin ziet de Raad in het feit dat appellant in juli 2006 opnieuw is geopereerd een reden voor twijfel aan de beoordeling van de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding.
4.4. Gelet op het tijdsverloop tussen de operaties die appellant heeft ondergaan, kan naar het oordeel van de Raad niet gezegd worden dat appellant op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden zou hebben omdat hij wisselend belastbaar zou zijn.
5. De Raad ziet op grond van het hiervoor overwogene het hoger beroep geen doel treffen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR