ECLI:NL:CRVB:2009:BK6474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/5467 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-uitkering aan appellante, die een mate van arbeidsongeschiktheid van 40,81% heeft. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar arbeidsongeschiktheid niet volledig werd erkend. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende en zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante stelde in hoger beroep dat zij volledig arbeidsongeschikt was en dat de rechtbank bevooroordeeld was in haar oordeel.

De Raad overwoog dat de argumenten van appellante in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden ten opzichte van de eerdere procedure. De Raad concludeerde dat het dossier voldoende informatie bevatte om een zorgvuldig oordeel te vellen, en dat de bezwaarverzekeringsarts niet verplicht was om appellante lichamelijk te onderzoeken. De Raad bevestigde dat de functies die aan appellante waren toegewezen, binnen haar belastbaarheid vielen. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet buiten de grenzen van het geding was getreden door om een toelichting te vragen op de onderbouwing van het besluit van het Uwv.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 11 december 2009.

Uitspraak

07/5467 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 augustus 2007, 06/9211 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.B.S. Postma, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2009. Appellante is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Postma. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 7 augustus 2006 heeft het Uwv appellante bericht dat zij vanaf 29 januari 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) krijgt, te weten een loongerelateerde uitkering op grond van de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). De mate van haar arbeidsongeschiktheid bedraagt volgens het Uwv 40,81%.
1.2. Bij besluit van 20 oktober 2006 (bestreden besluit) heeft het Uwv het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende en zorgvuldig was. De door appellante overgelegde informatie van de longarts en de medisch adviseur geeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen. De geduide functies vallen binnen de belastbaarheid van appellante.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts appellante lichamelijk had moeten onderzoeken. Appellante acht zichzelf volledig arbeidsongeschikt. In verband met de therapie die appellante volgt kan zij zeker geen 20 uren per week werken. Zij kan de geduide functies niet uitoefenen. Ten slotte stelt zij dat de rechtbank bevooroordeeld is geweest en voorts dat de rechtbank haar bevoegdheid tot het verwerven van inlichtingen zó zeer heeft opgerekt dat zij de grenzen van het geding te buiten is gegaan.
4.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische kant van de zaak bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische informatie overgelegd die tot een andere conclusie moet leiden. In dit geval acht de Raad het evenals de rechtbank aanvaardbaar dat appellante door de bezwaarverzekeringsarts niet lichamelijk is onderzocht. Dat appellante op 8 juni 2006 niet door de verzekeringsarts is onderzocht, maakt dit niet anders nu het dossier voldoende informatie bevat met betrekking tot de datum in geding om een zorgvuldig standpunt op te kunnen baseren. De Raad verwijst in dit verband onder meer naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 2 januari 2007. Voorts bevindt zich in het dossier informatie van de longarts en de fysiotherapeut. De stelling van appellante dat zij in verband met haar therapierooster geen 20 uur per week kan werken, slaagt evenmin. De Raad acht deze stelling voldoende weerlegd in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 13 februari 2009. Het feit dat appellante inmiddels per 1 oktober 2008 47% arbeidsongeschikt wordt geacht, is niet van belang aangezien het in deze zaak gaat om de situatie op 29 januari 2006, dus ruim twee jaar eerder.
4.2. Met betrekking tot de voor appellante geschikt geachte, aan de schatting ten grondslag gelegde functies van boekhouder, productiemedewerker textiel en administratief medewerker overweegt de Raad dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De Raad verwijst in dit verband naar de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 8 juni 2007 en 12 juli 2007 en merkt op dat ten aanzien van diverse signaleringen (ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid) overleg met de bezwaarverzekeringsarts heeft plaatsgevonden.
4.3. De Raad deelt ten slotte niet het standpunt van appellante dat de rechtbank bevooroordeeld is geweest. Kennelijk is bij de rechtbank de vraag opgekomen of alle signaleringen in de geduide functies voldoende waren toegelicht. De rechtbank heeft daarom het Uwv telefonisch een reactie gevraagd en appellante daarvan mededeling gedaan. De Raad begrijpt dit aldus dat de rechtbank een toelichting op de onderbouwing van het besluit heeft gevraagd. Naar het oordeel van de Raad is zij daarmee niet buiten de grenzen van het geding getreden.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C.A. Wit.
TM