[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 oktober 2008, 07/3784 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 december 2009
Namens appellant heeft mr. L.H. Schipper, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. C.L. Schuren.
1.1. Bij besluit van 9 mei 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 11 juli 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 oktober 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard. De uitkering van appellant dient met ingang van 11 juli 2007 te worden herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 11 juli 2007, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De bezwaararbeidsdeskundige heeft het maatmanloon van appellant aangepast. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het aangepaste maatmaninkomen resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van 45 tot 55%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat per 11 juli 2007 zijn arbeidsongeschiktheid niet is afgenomen maar dat hij ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt is gebleven. Dit blijkt uit de schriftelijke verklaringen vanuit de behandelende sector. Appellant geeft aan dat het onderzoek bij de verzekeringsarts niets voorstelde, nu hij tijdens het spreekuur niet eens lichamelijk is onderzocht. Voorts is er, volgens appellant, onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische beperkingen. Tevens is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan de mening van de anesthesioloog drs. A. van der Gaag. Appellant verzoekt nogmaals om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.1. De Raad overweegt dat hij geen aanknopingspunten heeft gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank met betrekking tot de medische aspecten heeft overwogen. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit berust op een zorgvuldig onderzoek. In tegenstelling tot hetgeen appellant aanvoert, heeft er blijkens de rapportage van 25 april 2007 bij de verzekeringsarts wel degelijk een lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Voorts heeft de (bezwaar)verzekeringsarts alle ingediende medische informatie, waaronder ook de brieven van de anesthesioloog Van der Gaag van 26 augustus 2008, beoordeeld en heeft hij geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om het verzekeringsgeneeskundig standpunt te wijzigen. Uit het geheel van de beschikbare gegevens komt naar het oordeel van de Raad niet naar voren dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding heeft overschat. De gestelde psychische beperkingen geven geen aanleiding te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid per 11 juli 2007. Ook in hoger beroep heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij op 11 juli 2007 dusdanige psychische beperkingen had dat zijn belastbaarheid was verminderd. De Raad is tevens van oordeel dat dit ook niet blijkt uit de brief van 20 december 2007 van de huisarts van appellant. Gelet op hetgeen is overwogen heeft de rechtbank, naar het oordeel van de Raad, terecht geen aanleiding gezien tot het inschakelen van een onafhankelijke deskundige als waarom door appellant is verzocht.
4.2. Aldus ervan uitgaande dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is te achten, heeft de Raad evenmin grond om de arbeidskundige grondslag niet als juist te aanvaarden.
5. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2009.