[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 20 januari 2009, 07/1166 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 december 2009
Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft het Uwv stukken van een eerdere beroepsprocedure bij de rechtbank met nr. 05/896 ingezonden, welke stukken aan het dossier zijn toegevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009. Voor appellante is verschenen mr. Van Berkel voornoemd. Zoals tevoren was bericht heeft het Uwv zich niet laten vertegenwoordigen.
1.1. Bij besluit van 25 april 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 26 juni 2007 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. Dit berust op het standpunt dat appellante op 26 juni 2007, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor haar geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv niet in enig verlies aan verdiencapaciteit.
1.2. Namens appellante is tegen dat besluit bezwaar gemaakt, waarbij is aangevoerd dat zij, gelet op haar fysieke en psychische beperkingen, niet in staat is om de geduide functies te verrichten. Bij besluit van 9 oktober 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de rapportages van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts op voldoende zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De rechtbank zag geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts en heeft overwogen dat de beperkingen van de belastbaarheid op inzichtelijke wijze in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn vermeld en dat er geen aanknopingspunten zijn om de vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden. Met inachtneming van de FML moet appellante in staat worden geacht de geduide functies te verrichten. De niet nader onderbouwde stelling van appellante dat zij door haar fysieke, maar met name ook psychische beperkingen, niet in staat is de geduide functies te verrichten heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is aangevoerd dat appellante zich door haar beperkingen, als gevolg van onder meer suikerziekte, niet in staat acht duurzaam loonvormende werkzaamheden te verrichten. Volgens appellante is het Uwv onvoldoende ingegaan op de gronden die zij in bezwaar heeft aangevoerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Zoals reeds vermeld in de rubriek I heeft appellante eerder een beroepsprocedure gevoerd. Die procedure had betrekking op een WAO-beoordeling per 11 april 2005. Bij de door het Uwv ingezonden stukken bevinden zich rapporten van deskundigen die door de rechtbank in die procedure zijn ingeschakeld. Dit betreft een rapport van de psychiater B.J. van Eyk van 29 oktober 2006 en een rapport van de internist G.P. Verburg van 29 april 2008. Voorts een brief van 21 juni 2008 waarin Van Eyk heeft gereageerd op het rapport van de internist. Van Eyk is tot de conclusie gekomen dat appellante op 11 april 2005 vanwege haar psychische klachten volledig arbeidsongeschikt was. Op de datum van het onderzoek 29 oktober 2006 is dat echter niet meer het geval. Van Eyk heeft aangegeven dat de psychische situatie van appellante sterk is verbeterd. Op basis van de bevindingen van Van Eyk is de Raad van oordeel dat de psychische beperkingen die gelden voor de datum in geding 26 juni 2007 niet zijn onderschat. In de FML is als beperking aangegeven dat appellante is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en zonder een hoog handelingstempo. Voorts is aangegeven dat het omgaan met conflicten beperkt is. Appellante kan een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact hanteren. Naar het oordeel van de Raad is met het aannemen van deze beperkingen voldoende rekening gehouden met de beperkte psychische belastbaarheid van appellante. Ook ten aanzien van de lichamelijke beperkingen van appellante is de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat hiermee onvoldoende rekening is gehouden. De internist Verburg heeft bij zijn onderzoek in april 2008 geconcludeerd dat de diabetes goed is gereguleerd en dat er geen sprake lijkt te zijn van secundaire complicaties daarvan. Objectief internistisch is het met name de adipositas die voor appellante belemmerend schijnt te zijn. De verschijnselen die appellante beschrijft van vermoeidheid en trillen zijn niet objectiveerbaar te duiden vanuit internistisch oogpunt. Hij merkt op dat uiteraard bekend is dat subjectieve klachten voor mensen zeer belastend kunnen zijn, ook wanneer er objectiveerbaar geen verklaring voor is. Het lijkt hem echter dat dit geen belemmering hoeft te zijn voor deelname aan het gewone leven, inclusief werk mogelijkheden, al dan niet met ondersteuning. Verburg beschrijft in zijn rapport de gezondheidssituatie van appellante ten tijde van zijn onderzoek in april 2008. De Raad heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden die erop wijzen dat de gezondheidssituatie van appellante op de datum in geding 26 juni 2007 in betekenende mate verschilt van die in april 2008.
4.2. Aan de schatting zijn ten grondslag gelegd de functies wikkelaar (sbc-code 267050) productiemedewerker textiel (sbc-code 272043) en elektronicamonteur (sbc-code 267040). De markeringen die zijn aangegeven in het ‘Resultaat functiebeoordeling’ zijn naar het oordeel van de Raad voldoende toegelicht in de ‘Notities functiebelasting’ van 16 april 2007, zoals aangevuld in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 5 oktober 2007. De Raad onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in overeenstemming zijn met de voor appellante geldende belastbaarheid.
4.3. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet kan slagen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2009.