ECLI:NL:CRVB:2009:BK6375
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WAO-uitkering van appellant. Het Uwv had eerder besloten dat appellant met ingang van 13 februari 2004 geen recht meer had op een uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen tot minder dan 15%. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapporten van de deskundige prof. dr. G.F. Koerselman, die in zijn rapporten van 1 juli 2007 en 2 oktober 2008 had geconcludeerd dat er geen noodzaak was voor een urenbeperking voor appellant.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat hij ten onrechte belastbaar werd geacht voor voltijdse functies. Hij betwistte ook dat de rechtbank de deskundige Koerselman had geconfronteerd met de visie van zijn behandelend psychiater K. Mengelberg. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank op goede gronden had besloten om geen reactie van de deskundige te vragen op de brief van Mengelberg. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de rapporten van Koerselman goed gemotiveerd en consistent waren.
De Raad concludeerde dat er onvoldoende aanleiding was om van de hoofdregel af te wijken dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige in beginsel dient te worden gevolgd. Ook de informatie van de behandelend internist dr. C. Rustemeijer ondersteunde de conclusie dat de belastbaarheid van appellant niet was overschat. De Raad bevestigde daarom de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.