ECLI:NL:CRVB:2009:BK6370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/6152 WAO + 09/5996 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering teveel betaalde WAO-uitkering en beoordeling van dringende redenen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een teveel betaalde WAO-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard en het Uwv opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Het Uwv had eerder besloten om een bedrag van € 1.387,26 bruto terug te vorderen van appellante, maar de rechtbank oordeelde dat dit bedrag onjuist was vastgesteld en dat het terugvorderingsbedrag € 1.187,26 moest zijn.

Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat het Uwv ten onrechte dit bedrag van haar terugvorderde, omdat er al een deel van het teveel ontvangen bedrag was verrekend met haar WAO-uitkering in juli 2006. De Raad heeft echter vastgesteld dat de terugvordering betrekking heeft op een andere periode en dat er geen bewijs is dat de verrekening van het teveel betaalde bedrag correct was. De Raad heeft ook overwogen dat appellante niet heeft aangetoond dat de terugvordering voor haar onaanvaardbare financiële of sociale consequenties heeft.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het beroep tegen het besluit van 3 oktober 2008 ongegrond verklaard. De Raad heeft geen reden gezien om het Uwv in de proceskosten van appellante te veroordelen. De uitspraak is gedaan door M. Greebe, met M.A. van Amerongen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 december 2009.

Uitspraak

08/6152 WAO + 09/5996 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 september 2008, 07/5222 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2009. Appellante is verschenen samen met haar dochter [naam dochter]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.G.E. Houtbeckers.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op 26 juni 2007 door het Uwv bekend gemaakte besluit. Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 29 maart 2007 tot terugvordering van appellante van een bedrag van € 1.387,26 bruto aan teveel betaalde WAO-uitkering.
2. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 26 juni 2007 en droeg het Uwv op binnen zes weken na het onherroepelijk worden van haar uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen dringende redenen in de zin van artikel 57, vierde lid, van de WAO die het Uwv noodzaken tot het afzien van terugvordering, maar is ten gevolge van een rekenfout het terugvorderingsbedrag gesteld op € 1.387,26 in plaats van € 1.187,26.
3. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv al bij besluit van
3 oktober 2008 opnieuw beslist op het bezwaar van appellante. De terugvordering is bepaald op een bedrag van € 1.187,26.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met het besluit van 3 oktober 2008 is niet volledig tegemoet gekomen aan het bezwaar van appellante. De Raad acht het beroep van appellante op grond van het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede tegen dit besluit gericht.
4.2. Bij besluit van 28 juni 2006, waartegen appellante geen bezwaar heeft gemaakt, heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 26 april 2005 verlaagd en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% in plaats van de tot die datum gehanteerde mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, die was vastgesteld bij besluit van 11 mei 2005. Van appellante is teruggevorderd de teveel betaalde uitkering over de periode van 26 april 2005 tot en met 25 februari 2006. Het gaat om het verschil tussen het betaalde bedrag van € 762,91 bruto per maand en het bedrag van € 635,76 bruto per maand waarop appellante recht had. In hoger beroep heeft het Uwv toegelicht dat de (onjuist) opgetelde bedragen in het besluit van 26 juni 2007 dit verschil betreffen vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Met het besluit van 3 oktober 2008 is de optelling gecorrigeerd.
4.3. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat ten onrechte een bedrag van € 1.187,26 van haar wordt teruggevorderd omdat in de maand juli 2006 al een deel van het teveel ontvangen bedrag met haar WAO-uitkering werd verrekend. De Raad stelt vast dat op het inkomensoverzicht van 24 juli 2006 is vermeld dat appellante van februari 2006 tot en met juni 2006 teveel WAO-uitkering heeft ontvangen. Dit betreft een andere periode dan in deze procedure ter discussie staat. Onbetwist is de stelling van het Uwv dat de wijziging in uitkering op het inkomensoverzicht betrekking heeft op de periode vanaf 26 februari 2006. Van een verrekening van (een deel van) het bedrag aan teveel betaalde uitkering over de periode van 26 april 2005 tot en met 25 februari 2006 is de Raad niet gebleken.
4.4. Het door appellant in beroep en opnieuw in hoger beroep overgelegde inkomensoverzicht van 24 juli 2008 onderbouwt evenmin haar stelling dat het bedrag van de terugvordering ten onrechte op € 1.187,26 is vastgesteld. Dat partijen ter zitting van de Raad het eens zijn dat in verband met een door het Uwv aan appellante na te betalen bedrag van € 202,80 bruto feitelijk nog slechts een bedrag van € 984,46 door appellante aan het Uwv moet worden betaald, betekent niet dat de terugvordering over de periode van 26 april 2005 tot en met 25 februari 2006 onjuist werd berekend.
4.5. Appellante heeft de ook al in beroep betrokken stelling herhaald dat het Uwv haar in de periode waarin zij zich inspande om terug te keren in het arbeidsproces niet correct heeft behandeld door haar te overladen met onbegrijpelijke brieven en niet te reageren op verzoeken om telefonisch contact. Het is vaste rechtspraak dat dringende redenen, die voor het Uwv aanleiding zouden moeten zijn om van terugvordering af te zien, alleen gelegen kunnen zijn in de onaanvaardbaarheid van de terugvordering. Appellante heeft niet gesteld dat de terugvordering voor haar financiële of sociale consequenties heeft die als uitzonderlijk kunnen worden aangemerkt. Dat appellante de wijze waarop het Uwv met haar heeft gecommuniceerd als onaangenaam heeft ervaren, is geen dringende reden in de zin van artikel 57, vierde lid, van de WAO.
5. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. Het beroep tegen het besluit van 3 oktober 2008 is ongegrond.
6. De Raad ziet geen reden voor veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 3 oktober 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2009.
(get.) M. Greebe.
(get.) M.A. van Amerongen.
CVG