[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2008, 07/120 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 oktober 2009
Namens appellante heeft mr. dr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting op 11 september 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Eymael.
1.1. Appellante heeft zich met ingang van 28 mei 2004 vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld wegens chronische vermoeidheidsklachten, astma en gewrichtspijnen.
1.2. Bij besluit van 2 augustus 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante na afloop van de wachttijd met ingang van 26 mei 2006, geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 december 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 26 mei 2006, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor haar maatgevende arbeid en voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Volgens het Uwv was er geen verlies aan verdiencapaciteit, zodat er geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA bestond.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit op voldoende medische grondslag berust. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv ook voldoende gemotiveerd dat het eigen werk van appellante als administratief medewerkster voor haar geschikt is.
3. In hoger beroep zijn namens appellante de eerder in beroep voorgedragen gronden en argumenten in essentie herhaald. Appellante is van mening dat zij haar eigen werk als gevolg van het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) niet kan hervatten.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag berust op een zorgvuldig onderzoek. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts dossierstudie heeft verricht, waarbij zij heeft kennisgenomen van de informatie van de behandelend artsen. Uit de beschikbare informatie van medische aard komt niet naar voren dat het Uwv de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum heeft overschat. Voorts heeft appellante in hoger beroep geen nadere informatie overgelegd die een ander licht werpt op haar medische situatie. Een in het aanvullend hoger beroepschrift aangekondigde medische expertise is uitgebleven. Gelet op het voorgaande onderschrijft ook de Raad de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.3. De Raad deelt ook het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Uit de (bezwaar)arbeidskundige rapporten van 1 augustus 2006 en 14 november 2007 komt voldoende overtuigend naar voren dat appellante geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk als administratief medewerkster.
4.4. Uit de overwegingen 4.1 - 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van F. Heringa als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2009.