[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 mei 2008, 07/1908 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 3 december 2009
Namens appellant heeft mr. E. van der Heijden, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van appellant heeft nog een stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Heijden. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.
1.1. Op 4 april 2007 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) in verband met het overlijden van zijn echtgenote op 21 juli 1999. De Svb heeft appellant bij besluit van 2 juli 2007 met ingang van april 2006 een voorlopige nabestaandenuitkering toegekend. Bij besluit van 6 juli 2007 is deze toekenning definitief geworden.
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 juli 2007. Hij heeft daarbij naar voren gebracht dat sprake is van een bijzonder geval dat een toekenning met een terugwerkende kracht van vijf jaar rechtvaardigt. De Svb heeft appellants bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 6 juli 2007. Bij het bestreden besluit van 1 november 2007 heeft de Svb appellants bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluiten van 2 en 6 juli 2007 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen en schaart zich achter die overwegingen.
3.2. Ook in hoger beroep heeft appellant een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zoals de rechtbank heeft overwogen, is geenszins gebleken dat het door appellant genoemde geval vergelijkbaar is met dat van appellant en zijn veeleer significante verschillen aanwijsbaar. In hoger beroep heeft appellant zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel desgevraagd niet nader kunnen toelichten.
3.3. Appellant heeft zich verder op het standpunt gesteld dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de ANW. Zijn gemachtigde heeft in dit verband in de eerste plaats naar voren gebracht dat de Svb kennelijk een bijzonder geval aanwezig heeft geacht nu moet worden vastgesteld dat aan de toekenning van de nabestaandenuitkering een terugwerkende kracht van (enkele dagen) meer dan een jaar is gegeven. Voorts is erop gewezen dat appellants begeleider bij het Centrum voor werk en inkomen (CWI) appellant nimmer heeft gewezen op de mogelijkheid een uitkering op grond van de ANW aan te vragen, terwijl het verstrekken van onvolledige informatie door een publiekrechtelijk orgaan volgens het beleid van de Svb aanleiding is om een bijzonder geval aanwezig te achten.
3.4. De Raad merkt in de eerste plaats op dat aan de toekenning van appellants uitkering per april 2006 terwijl de Svb appellants aanvraag had ontvangen op 5 april 2007, niet de conclusie kan worden verbonden dat de Svb een bijzonder geval aanwezig heeft geacht. Zoals de gemachtigde van de Svb ter zitting van de Raad heeft toegelicht, wordt de nabestaandenuitkering uitsluitend per (hele) maand toegekend en wordt in een geval als het voorliggende teruggegaan naar het begin van de maand, gelegen een jaar voor de ontvangst van de aanvraag. De Raad merkt op dat zo dit al niet rechtstreeks voortvloeit uit de tekst van artikel 33, vierde lid, van de ANW, dit past in het systeem van de ANW.
3.5. Volgens het beleid van de Svb is er sprake van een bijzonder geval
- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen, uitkering of kinderbijslag én deze onbekendheid verschoonbaar was.
Een bijzonder geval wordt onder andere aanwezig geacht indien de te late aanvraag een aantoonbaar gevolg is van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door een publiekrechtelijk orgaan en betrokkene redelijkerwijs niet aan die voorlichting had hoeven twijfelen.
3.6. De Raad stelt vast dat de late aanvraag van appellant haar grond vindt in de onbekendheid van appellant met zijn rechten op grond van de ANW. Zoals appellant zelf heeft verklaard, ging hij ervan uit dat hij geen recht had op een nabestaandenuitkering, aanvankelijk omdat hij een uitkering op grond van een particuliere overlijdensrisicoverzekering ontving en nadien vanwege inkomsten uit arbeid of een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellant heeft nagelaten navraag te doen bij de Svb naar zijn mogelijke aanspraken, ook toen hij vanaf februari 2005 geen inkomen meer had.
3.7. De Raad laat in het midden of appellants begeleider bij het CWI hem had kunnen en moeten voorlichten omtrent zijn mogelijke aanspraken op grond van de ANW. Ook zonder dat appellant bij het CWI over zijn mogelijke aanspraken op grond van de ANW was geïnformeerd, had appellant redelijkerwijs op de hoogte kunnen en moeten zijn van de voor hem bestaande mogelijkheid om een nabestaandenuitkering aan te vragen. De onbekendheid van appellant met de wettelijke bepalingen kan daarom niet verschoonbaar worden geacht. De Raad verwijst in deze naar zijn uitspraak van 18 maart 2005 (LJN AT2911).
3.8. Ook naar het oordeel van de Raad is derhalve geen sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de ANW, zodat de Svb niet de bevoegdheid toekwam aan de toekenning van de uitkering verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar te geven.
3.9. Uit het onder 3.1 tot en met 3.8 overwogene vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2009.
(get.) M.M. van der Kade.