[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 augustus 2008, 07/129 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 december 2009
Namens appellante heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 20 oktober 2009, waar partijen, zoals aangekondigd, niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Het College heeft aan appellante vanaf 23 november 2004 bijstand ingevolge de
Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder verleend. In 2005 is appellante op eigen initiatief een vierjarige voltijdse HBO-opleiding tot verloskundige gaan volgen.
1.2. In verband met het volgen van deze opleiding heeft appellante het College bij brief van 2 juni 2006 verzocht haar ontheffing van de sollicitatieplicht te verlenen.
1.3. Bij besluit van 4 september 2006 heeft het College het verzoek afgewezen.
1.4. Bij besluit van 13 februari 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
4 september 2006 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het College het standpunt ten grondslag gelegd dat de opleiding die appellante volgt, niet voldoet aan de voorwaarden dat zij de kortste weg naar werk dient te bewandelen en dat zij volledig voor de arbeidsmarkt beschikbaar moet zijn. Er bestaat volgens het College voorts geen aanleiding om appellante wegens de zorg voor haar kinderen ontheffing te verlenen en ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die een ontheffing rechtvaardigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover van belang - het beroep tegen het besluit van 13 februari 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB - voor zover van belang - is de belanghebbende verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.
4.2. Artikel 9, tweede lid, van de WWB biedt het college de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Indien de ontheffing een alleenstaande ouder betreft maakt het college in het bijzonder een afweging tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht.
4.3. De Raad stelt op grond van de gedingstukken vast dat het verzoek van appellante om van de sollicitatieplicht te worden ontheven uitsluitend is ingegeven door de wens om de opleiding tot verloskundige te (blijven) volgen. Dat het verzoek ook is ingegeven door de invulling die zij aan haar zorgplicht zou willen geven, is niet gesteld.
4.4. De Raad is van oordeel dat de wens van appellante om de opleiding tot verloskundige te (blijven) volgen niet kan worden aangemerkt als een dringende reden als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de WWB. Daarbij heeft het College naar het oordeel van de Raad terecht mede in aanmerking genomen dat deze opleiding voor appellante niet noodzakelijk is voor uitstroom naar de arbeidsmarkt en ook niet de kortste weg naar werk is. Anders dan appellante ziet de Raad voor analoge toepassing van artikel 9, vierde lid, van de WWB, dat uitsluitend betrekking heeft op de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, geen ruimte. Het College was derhalve niet bevoegd om appellante ontheffing te verlenen van de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en heeft het verzoek terecht afgewezen.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2009.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.