ECLI:NL:CRVB:2009:BK5659

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-888 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening bijstandsuitkering en verlaging bijstand wegens niet tijdig inschrijven als werkzoekende

In deze zaak gaat het om de toerekening van een bijstandsuitkering aan appellant en de verlaging van deze bijstand met 10% gedurende een maand. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem heeft deze verlaging doorgevoerd omdat appellant zich niet tijdig had ingeschreven als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellant op 4 september 2006 een aanvraag om bijstand heeft ingediend, maar het College heeft dit niet erkend. De Raad oordeelt dat appellant zich op deze datum bij het College heeft gemeld om bijstand aan te vragen, en dat het College ten onrechte heeft gesteld dat de aanvraag persoonlijk en schriftelijk bij het CWI had moeten gebeuren. De Raad concludeert dat het College de ingangsdatum van de bijstand niet op een deugdelijke grondslag heeft vastgesteld en dat de verlaging van de bijstand niet terecht was. De rechtbank heeft dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad verklaart het beroep tegen het besluit van 27 februari 2007 gegrond en vernietigt dit besluit voor zover het betreft de ingangsdatum van de bijstand. Het College wordt opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het College veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

08/888 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 december 2007, 07/2537 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: College)
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2009. Namens appellant is mr. Klaas verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door R. de Vos, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Het College heeft de aan appellant verleende bijstand ingevolge de Wet
werk en bijstand (WWB) met ingang van 3 mei 2006 ingetrokken omdat hij vanaf die datum niet meer ingeschreven stond in de gemeente Haarlem. Op 22 september 2006 heeft appellant zich gemeld voor het aanvragen van bijstand en hij heeft op die datum tevens een aanvraag briefadres [briefadres] ingediend. Op 17 oktober 2006 heeft appellant het inlichtingenformulier aanvraag WWB ondertekend en dat formulier tezamen met het bewijs van registratie als werkzoekende bij het Centrum voor werk en inkomen (CWI) ingeleverd. Dit bewijs van registratie vermeldt dat appellant zich op 13 oktober 2006 heeft gemeld en vanaf die datum staat ingeschreven als werkzoekende.
1.2. Bij besluit van 30 oktober 2006 heeft het College aan appellant met ingang van 22 september 2006 bijstand toegekend en daarbij tevens de bijstand met 10% gedurende een maand verlaagd. Aan deze verlaging heeft het College ten grondslag gelegd dat appellant zich niet tijdig heeft laten inschrijven als werkzoekende bij het CWI.
1.3. In bezwaar heeft appellant onder verwijzing naar een brief van zijn toenmalige gemachtigde mr. J. Sprakel, advocaat te Haarlem, van 4 september 2006 aangevoerd dat hij niet op 22 september 2006, maar op 4 september 2006 een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Voorts heeft appellant de verlaging van de bijstand betwist en aangevoerd dat hij onafgebroken als werkzoekende bij het CWI ingeschreven heeft gestaan.
1.4. Bij besluit van 27 februari 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 30 oktober 2006 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat mr. Sprakel het College op 4 september 2006 schriftelijk heeft verzocht om aan appellant bijstand toe te kennen, maar dat de uitkering persoonlijk en schriftelijk moet worden aangevraagd bij het CWI. Appellant heeft zich op 22 september 2006 bij het CWI gemeld en het aanvraagformulier ondertekend. Het College heeft tevens van belang geacht dat appellant op het inlichtingenformulier aanvraag WWB heeft aangegeven dat hij geen andere ingangsdatum wenst dan zijn eerste melding voor bijstand bij het CWI (22 september 2006). Bij het besluit van 27 februari 2007 heeft het College ook de verlaging van de bijstand gehandhaafd omdat het door appellant ingezonden bewijs van registratie zijn inschrijving als werkzoekende vanaf 8 november 2006 betreft en daaruit niet blijkt dat appellant vanaf de datum van melding om bijstand aan te vragen als werkzoekende ingeschreven heeft gestaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
27 februari 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt met betrekking tot de ingangsdatum van de bijstand tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 41, eerste lid, eerste volzin, van de WWB, zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang, bepaalt dat de aanvraag is gericht tot het college en overeenkomstig artikel 28 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt ingediend bij de Centrale organisatie werk en inkomen.
4.2. Ingevolge artikel 41, tweede lid, van de WWB, voor zover hier van belang, wordt, in afwijking van het eerste lid, de aanvraag ingediend bij het college indien het een aanvraag van een persoon zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens betreft.
4.3. Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de WWB stelt het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag, of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
4.4. Artikel 44, eerste lid, van de WWB bepaalt dat indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover die dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.5. Ingevolge artikel 44, tweede lid, van de WWB, zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang, heeft de belanghebbende zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij de Centrale organisatie werk en inkomen als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 41, eerste of vierde lid, of bij het college, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 41, tweede of derde lid.
4.6. De Raad stelt vast dat indien appellant op 4 september 2006, evenals op 22 september 2006, een persoon was zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens de aanvraag om bijstand moest worden ingediend bij het College. Het College erkent, zoals blijkt uit het besluit van 27 februari 2007, dat mr. Sprakel op 4 september 2006 het College schriftelijk heeft verzocht om aan appellant een uitkering toe te kennen. Dit schrijven vermeldt de naam en geboortedatum van appellant en zijn domicilieadres. Daarin is tevens aangegeven dat appellant in Haarlem verblijft zonder vaste verblijfplaats. De Raad is van oordeel dat appellant zich op deze wijze bij het College heeft gemeld om bijstand aan te vragen. De Raad onderschrijft derhalve niet het standpunt van het College dat appellant de bijstand persoonlijk en schriftelijk had moeten aanvragen bij het CWI. Het College dient op grond van artikel 44, eerste lid, van de WWB vast te stellen of appellant vanaf de datum waarop hij zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen recht heeft op bijstand. Naar het oordeel van de Raad had het College zich bij de heroverweging van het besluit van 30 oktober 2006 een oordeel dienen te vormen over de vraag of appellant op 4 september 2006 een persoon was zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en, zo ja, of hij vanaf 4 september 2006 recht heeft op bijstand. Gelet op de expliciete aanvraag om bijstand op 4 september 2006 kan appellant niet worden tegengeworpen dat hij op het inlichtingenformulier aanvraag WWB heeft aangegeven dat hij de bijstand op 22 september 2006 wil laten ingaan. De Raad komt derhalve tot de conclusie dat het besluit van 27 februari 2007 voor zover het ziet op de ingangsdatum van de bijstand niet op een deugdelijke grondslag berust.
5. De Raad komt met betrekking tot de verlaging van de bijstand met 10% gedurende een maand tot de volgende beoordeling.
5.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, vanaf de melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
5.2. Artikel 18, tweede lid, van de WWB, voor zover hier van belang, bepaalt dat indien de belanghebbende de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b. Van verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
5.3. De in artikel 18, tweede lid, van de WWB bedoelde verordening is de Sanctieverordening WWB van de gemeente Haarlem (hierna: Sanctieverordening).
5.4. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Sanctieverordening bedragen de hoogte en duur van de sancties uit de tweede categorie 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
5.5. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Sanctieverordening bepaalt dat het niet als werkzoekende inschrijven bij het CWI, dan wel de inschrijving niet tijdig verlengen tot de tweede categorie behoort.
5.6. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij onafgebroken, en derhalve ook vanaf de datum van de onderhavige melding om bijstand aan te vragen, ingeschreven heeft gestaan als werkzoekende bij het CWI. Ter ondersteuning van zijn standpunt wijst appellant op het bewijs van registratie als werkzoekende van 8 november 2006, waaruit blijkt dat hij zich op 14 februari 2006 heeft gemeld. Naar het oordeel van de Raad kan uit dit bewijs van registratie niet worden afgeleid dat appellant ten tijde hier van belang stond ingeschreven als werkzoekende bij het CWI. Dit bewijs vermeldt weliswaar 14 februari 2006 als meldingsdatum, maar tevens dat 8 november 2006 de inschrijfdatum was. Gelet op het bewijs van registratie van 13 oktober 2006, waarin als meldings- en inschrijfdatum 13 oktober 2006 is opgenomen, acht de Raad niet aannemelijk dat appellant in de periode vanaf de datum van melding om bijstand aan te vragen tot 13 oktober 2006 ingeschreven heeft gestaan als werkzoekende bij het CWI. Anders dan appellant meent, lag het niet op de weg van het College, maar op zijn weg om zich te wenden tot het CWI om bewijs te krijgen dat hij, zoals hij stelt, onafgebroken ingeschreven heeft gestaan als werkzoekende bij het CWI.
5.7. De Raad is derhalve met het College en de rechtbank van oordeel dat appellant zich niet tijdig heeft laten registeren als werkzoekende bij het CWI. De Raad is niet gebleken dat elke vorm van verwijtbaarheid aan de kant van appellant ontbreekt. Hieruit vloeit voort dat het College op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden was de bijstand te verlagen overeenkomstig de Sanctieverordening.
5.8. De hoogte en duur van de verlaging zijn in overeenstemming van artikel 8, tweede lid, van de Sanctieverordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de omstandigheden en mogelijkheden van appellant het College aanleiding hadden moeten geven om de verlaging lager vast te stellen. In zoverre kan het hoger beroep niet slagen.
6. Uit 4.6 volgt dat het besluit van 27 februari 2007 voor zover het betreft de ingangsdatum van de bijstand niet berust op een deugdelijke grondslag. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 27 februari 2007 gegrond verklaren en dat besluit voor zover het betreft de ingangsdatum van de bijstand wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. De Raad zal het College opdragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. De Raad ziet tot slot aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant, welke worden begroot op € 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 27 februari 2007 voor zover dat ziet op de ingangsdatum van de bijstand;
Bepaalt dat het College in zoverre een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1.288,--;
Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 145,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2009.
(get.) C. van Viegen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
NK