ECLI:NL:CRVB:2009:BK5232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1389 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de voortzetting van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WAO-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat de medische beroepsgronden van appellante met betrekking tot de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 29 augustus 2005 en 20 augustus 2006 niet meer aan de orde konden worden gesteld, omdat hierover in eerdere uitspraken door de rechtbank was geoordeeld en geen hoger beroep was ingesteld. Voor de datum 24 april 2007 volgde de Raad het oordeel van de rechtbank dat er geen reden was om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De Raad concludeerde dat de door het Uwv geselecteerde functies geschikt waren voor appellante, ondanks haar klachten. De Raad benadrukte dat de eigen opvatting van appellante over haar beperkingen niet doorslaggevend is, maar dat de beoordeling op medische gronden en objectieve maatstaven moet plaatsvinden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling aan het Uwv opgelegd.

Uitspraak

09/1389 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 januari 2009, 08/401 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2009. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Smid.
II. OVERWEGINGEN
1. Naar aanleiding van bezwaren van appellante tegen eerdere besluiten van het Uwv en gelet op twee uitspraken van de rechtbank Zutphen van 3 december 2007 (reg.nr. 05/2134 en 06/2666), heeft het Uwv bij besluit op bezwaar van 1 februari 2008 beslist dat de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 29 augustus 2005, 20 augustus 2006 en 24 april 2007 ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 1 februari 2008 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij sinds een aanrijding in juli 2000 ernstige last heeft van cognitieve en lichamelijke klachten. Volgens appellante heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met die klachten en zijn in de door het Uwv opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 22 februari 2007 ten onrechte geen beperkingen aangenomen in verband met concentratie- en geheugenproblemen, autorijden en fysieke problemen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante gegevens overgelegd van haar behandelend artsen, waaronder een brief van de huisarts van 7 april 2008, van de radioloog dr. J.W.Ch. Gratama van 26 mei 2008, van de neuroloog M.F. Driessen-Kletter van 20 juni 2008, van de arts G.G. ten Hoopen van 1 augustus 2006 en 5 februari 2007, en van de revalidatiearts G.C.M. Heijnen van 4 april 2003. Verder heeft appellante gesteld dat het Uwv ten onrechte de geselecteerde functies, die ten grondslag liggen aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, geschikt heeft geacht voor haar. Appellante meent met name dat door het Uwv onvoldoende is gemotiveerd waarom functies waarin PC-werk en toetsenbordgebruik voorkomt, geschikt zijn.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Wat betreft de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 29 augustus 2005 en 20 augustus 2006 heeft de rechtbank terecht overwogen dat de medische beroepsgronden van appellante niet meer aan de orde kunnen worden gesteld. In eerdergenoemde uitspraken van de rechtbank van 3 december 2007 is geoordeeld dat de medische beperkingen per 29 augustus 2005 en 20 augustus 2006 juist zijn vastgesteld. Appellante heeft tegen die uitspraken geen hoger beroep ingesteld, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid van die uitspraken. Dat betekent dat ook moet worden uitgegaan van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit voor zover dat besluit ziet op genoemde data.
4.2. Wat betreft de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 24 april 2007 volgt de Raad het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Evenals de rechtbank ziet de Raad in de rapportages van de verzekeringsarts van 13 en 22 februari 2007 en van de bezwaarverzekeringsarts van 7 december 2007 een inzichtelijke en deugdelijke motivering dat met de beperkingen van appellante al in voldoende mate rekening is gehouden in de FML van 22 februari 2007. Daarbij neemt de Raad mede in aanmerking dat appellante blijkens die FML in ruime mate beperkt is geacht in haar persoonlijke en sociaal functioneren, alsmede ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen, en dat een urenbeperking is aangenomen van vier uur per dag en 20 uur per week. De door appellante overgelegde gegevens bieden geen aanknopingspunt voor een ander oordeel. Deze gegevens hebben voor een belangrijk deel betrekking op de medische situatie van appellante in perioden die zijn gelegen ruim vóór dan wel ná de data die hier ter beoordeling staan. Over de informatie van de arts Ten Hoopen heeft de verzekeringsarts in de rapportage van 22 februari 2007 terecht opgemerkt dat uit de brief van Ten Hoopen van 5 februari 2007 blijkt dat ook deze arts het verrichten van werkzaamheden op HBO-niveau mogelijk achtte, waarbij werd gewezen op computerwerk in een ontspannen werkhouding, afgewisseld met beweging. Verder stelt de Raad vast dat uit de door appellante overgelegde gegevens blijkt dat door de behandelend artsen eenzelfde diagnose is gesteld als waarvan is uitgegaan door de (bezwaar)verzekeringsarts, te weten een postwhiplashsyndroom. Ten aanzien van de bij appellante geconstateerde discopathie heeft de bezwaarverzekeringsarts in een reactie van 5 juni 2009 voldoende gemotiveerd uiteengezet dat uit de brief van de radioloog Gratama blijkt dat er sprake is van discopathie, maar zonder dat daarbij druk op het zenuwstelsel optreedt, hetgeen meebrengt dat er geen reden is om verdergaande beperkingen aan te nemen.
4.3. De Raad merkt nog op dat hij begrijpt dat appellante zelf (veel) verdergaande beperkingen ervaart dan waarvan het Uwv uitgaat, zoals zij ter zitting nog eens heeft benadrukt. Bij een beoordeling van de aanspraken op een WAO-uitkering is echter de eigen opvatting van appellante over de door haar ervaren beperkingen niet doorslaggevend, maar is bepalend of er op medische gronden en naar objectieve maatstaven gemeten sprake is van arbeidsongeschiktheid.
4.4. In de rapportages van 18, 21 en 24 januari 2008 heeft de bezwaararbeidsdeskundige toegelicht dat de geselecteerde functies, die ten grondslag liggen aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, geschikt zijn voor appellante. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat die toelichting voldoende inzichtelijk is, mede gelet op de nadere toelichting van het Uwv ter zitting van de rechtbank. Wat betreft de in de functies voorkomende belasting bij PC- en toetsenbordgebruik kan de Raad het Uwv volgen in het standpunt dat daarbij de beperking neergelegd in de FML, te weten dat het werken met toetsenbord en muis ongeveer vier uren is toegestaan mits geregelde onderbreking mogelijk is, niet wordt overschreden. Ter zitting van de rechtbank heeft het Uwv in dat verband deugdelijk toegelicht dat in de functie telefonist/receptionist (sbc-code 315120), gelet op de aard en inhoud van die functie, geen voortdurend toetsenbordgebruik vereist is en geregelde onderbreking daarvan mogelijk is. Deze toelichting vindt ook steun in de functiebeschrijving, waaruit blijkt dat het gaat om het telefonisch verstrekken van reisinformatie waarbij met behulp van een computer gegevens kunnen worden opgevraagd. Ook wat betreft de door appellante genoemde functies receptionist baliemedewerker (sbc-code 315150) en schadecorrespondent (sbc-code 516080) kan de Raad het Uwv volgen in de toelichting dat voldoende onderbreking mogelijk is, nu uit de functiebeschrijving blijkt dat computerwerk wordt afgewisseld met telefonisch contact en andere werkzaamheden.
4.5. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen reden om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellante.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
JL