[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 maart 2009, 08/727 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.G. van der Leest, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige P. de Zeeuw van 18 augustus 2009 overgelegd, waarop namens appellant is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2009. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door S.N. Westmaas.
1.1. Bij besluit van 6 april 2006 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat de aan hem toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, met ingang van 29 januari 2004 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en met ingang van 24 mei 2006 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 8 september 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellant, voor zover gericht tegen de herziening van zijn uitkering per 24 mei 2006, gegrond verklaard en de uitkering per laatstgenoemde datum herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Bij uitspraak van 23 augustus 2007 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 8 september 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, alsmede bepalingen gegeven omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten.
1.3. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 23 augustus 2007 heeft het Uwv op 17 januari 2008 een nieuw besluit op bezwaar genomen (hierna: bestreden besluit). Bij dit besluit heeft het Uwv, onder verwijzing naar rapportages van bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer van 28 november 2007 en bezwaararbeidsdeskundige P. de Zeeuw van 4 december 2007, het bezwaar van appellant wederom gegrond verklaard en de uitkering van appellant per 24 mei 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de wijze waarop de verzekeringsarts en met name de bezwaarverzekeringsarts hun conclusies hebben onderbouwd alsmede gelet op de gedingstukken, het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct heeft vastgesteld. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt, zodat de functies voor appellant geschikt zijn. Mitsdien heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht met ingang van 24 mei 2006 de uitkering van appellant herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en dat de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts, dat hij niet geschikt is voor activiteiten die de nek- en schoudergordel meer dan licht belasten, onvoldoende is verwoord in de FML. Voorts heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat de geduide functie productiemedewerker industrie voor hem niet geschikt is, omdat hij beperkt is op het item veelvuldige deadlines/productiepieken, zoals in de FML tot uitdrukking gebracht bij punt 1.9.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Wat betreft de door appellant aangevoerde grief met betrekking tot de beperkingen van de nek- en schouderbelasting overweegt de Raad dat door bezwaarverzekeringsarts De Brouwer in zijn rapportages van 28 november 2007, 8 januari 2008 en 20 maart 2008 is gereageerd op de door appellant overgelegde medische gegevens en dat diens belastbaarheid voldoende en inzichtelijk is beargumenteerd. Nu appellant in hoger beroep geen andersluidende medische gegevens heeft overgelegd, heeft de bezwaarverzekerings-arts F.C. Swaan in zijn rapportage van 10 augustus 2009 aangegeven geen aanleiding te zien tot een ander standpunt. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, ziet de Raad dan ook geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de medische beperkingen van appellant in de FML van 10 juli 2006 niet op juiste wijze zijn neergelegd. Mitsdien kan de hiertegen gerichte grief van appellant niet slagen.
4.2. Met betrekking tot de grief van appellant dat de geduide functie productie-medewerker industrie (sbc-code 111180) voor hem niet passend is in verband met zijn beperkingen op het item veelvuldige deadlines/productiepieken, overweegt de Raad dat in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige De Zeeuw van 4 augustus 2009 en 18 augustus 2009, is aangegeven dat uit de functieomschrijving blijkt dat men mondelinge opdrachten krijgt, met werkopdracht van de eigen chef productie, waarbij men er zeker op gericht zal zijn om een aantal opdrachten per dag af te maken, maar waarbij -nu het gaat om interne opdrachten- wel degelijk uitstel mogelijk is. Gelet op de functieomschrijving, zoals deze van toepassing is op de datum in geding, alsmede op de aanvullende toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige is de Raad van oordeel dat geen sprake is van overschrijding van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid zodat deze functie voor hem in medisch opzicht passend kan worden geacht. Ook de hiertegen gerichte grief kan derhalve niet slagen.
4.3. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009.