de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 juni 2008, 07/3317 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 2 december 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens betrokkene heeft mr. T.K. Dik, advocaat te Voorburg, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door haar vader.
1.1. Betrokkene is medio mei 2004 wegens klachten van moeheid en concentratieverlies uitgevallen voor haar werk als secretaresse. Met ingang van 10 mei 2006 is aan betrokkene geen uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat zij in staat werd geacht in voor haar geschikte functies een zodanig inkomen te verdienen dat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was in de zin van deze wet.
1.2. Betrokkene heeft zich op 12 oktober 2006 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld.
2. Bij besluit van 14 december 2006 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat zij met ingang van 14 december 2006 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij met ingang van deze datum niet ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid, zijnde de in het kader van de Wet WIA voor haar geselecteerde functies.
3. Bij besluit van 29 maart 2007 (het bestreden besluit) is het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 14 december 2006 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant onzorgvuldig gehandeld doordat naar aanleiding van het bezwaar van betrokkene, waarbij zij melding maakte van een behandeling bij de orthomoleculaire arts J.Th. Holwerda, geen informatie is ingewonnen bij deze arts. Gelet op de door betrokkene overgelegde verklaring van deze arts van april 2008, waarin melding wordt gemaakt van in 2006 vastgestelde afwijkende bloedwaarden, achtte de rechtbank voorts het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat geen sprake was van objectiveerbare afwijkingen, onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit om die reden wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd.
5. De Raad heeft het volgende overwogen.
5.1. Betrokkene is in de bezwaarfase gezien door bezwaarverzekeringsarts M. Keus, die na het onderzoek inlichtingen heeft ingewonnen bij de behandelend internist van betrokkene dr. R.M. Valentijn. Deze heeft in een brief van 21 maart 2007 gesteld dat betrokkene leed aan het chronisch vermoeidheidssyndroom en dat zij daarbij ernstige beperkingen had. Mede op grond van een begeleidende brief van deze specialist van 23 februari 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts vastgesteld dat bij specialistisch onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden ter verklaring van de klachten van betrokkene. In aanmerking genomen dat bij de beoordeling in het kader van de Wet WIA al uitgebreide beperkingen waren aangenomen en betrokkene desondanks geschikt was geacht voor vorenbedoelde functies, zag de bezwaarverzekeringsarts in de verkregen informatie geen reden om af te wijken van het standpunt van de primaire verzekeringsarts.
5.2. Naar het oordeel van de Raad beschikte de bezwaarverzekeringsarts met de hiervoor in overweging 5.1 vermelde brieven van de behandelend internist, naast de eigen onderzoeksbevindingen, over voldoende medische gegevens om tot een verantwoord standpunt te komen over de gezondheidstoestand van betrokkene. Het komt de Raad voor dat het inwinnen van nadere inlichtingen bij voornoemde orthomoleculaire arts geen toegevoegde waarde zou hebben gehad, zodat de bezwaarverzekeringsarts daarvoor geen aanleiding behoefde te zien. De in overweging 4 vermelde verklaring van de arts Holwerda bevat naar het oordeel van de Raad geen gegevens die erop wijzen dat de bezwaarverzekeringsarts Keus de gezondheidstoestand van betrokkene ten tijde in geding onjuist heeft beoordeeld. De Raad verwijst in dit verband naar het commentaar van deze bezwaarverzekeringsarts van 10 september 2008.
6. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 en 5.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het inleidend beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009.