[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 17 maart 2009, 08/331 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 december 2009
Namens appellante heeft mr. P.J. van ’t Hoff, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 21 oktober 2009, waar partijen niet zijn verschenen.
1.1. Appellante, voorheen werkzaam als verpleegkundige voor 40 uur per week, ontving sedert 1986 uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van 9 april 2003 heeft het Uwv de WAO-uitkering per 25 mei 2003 ingetrokken.
1.2. Nadat het daartegen gerichte bezwaar bij besluit van 17 november 2003 ongegrond verklaard werd, heeft de rechtbank dit besluit bij uitspraak van 14 april 2005 vernietigd en onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien door de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 mei 2003 vast te stellen op 15 tot 25%.
1.3. Bij uitspraak van 24 oktober 2007 heeft de Raad het medisch oordeel van de rechtbank bevestigd. Op arbeidskundige gronden is de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat bij een van de voor de schatting gebruikte functies, te weten de verkoper groothandel met sbc-code 317012 een functienummer verviel, waardoor bij deze sbc-code onvoldoende arbeidsplaatsen resteerden. Met het vervallen van de functies in deze sbc-code berustte de schatting nog slechts op twee functies, hetgeen onvoldoende is om de schatting op te baseren.
2.1. Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad heeft bezwaararbeidsdeskundige R.E.T. Peters op 18 januari 2008 opnieuw het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en binnen sbc-code 317012 een aantal nieuwe functienummers geselecteerd. Op grond van deze functies, alsmede de eerder voorgehouden functies van arbeidsbemiddelaar met sbc-code 763100 en de telefonist/receptionist met sbc-code 315120 is de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 15 tot 25%.
2.2. Bij besluit van 21 januari 2008 is het bezwaar tegen het besluit van 9 april 2003 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 mei 2003 vastgesteld op 15 tot 25%.
2.3. In beroep heeft appellante aangevoerd, dat binnen de functie van verkoper groothandel met sbc-code 317012 slechts een functienummer aanwezig is met een arbeidsomvang van 38 uur, welk functienummer slechts één arbeidsplaats vertegenwoordigt. Dit zou onvoldoende realiteitswaarde hebben en volgens appellante aanleiding zijn het betreffende functienummer buiten aanmerking te laten. In dat geval zou de omvang 32 uur per week zijn en de reductiefactor 32/40 bedragen.
3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4. Het hoger beroep van appellante is gericht tegen de berekening van de reductiefactor van de functie van verkoper groothandel.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad stelt vast, dat de medische beoordeling niet in geding is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de reductiefactor terecht is bepaald op 36/40, ofwel 0.90.
5.3. De Raad stelt vast, dat de omvang van de maatman 40 uur per week bedraagt en dat alle geselecteerde functies een geringere urenomvang kennen. Dit betekent, dat de situatie als genoemd in stap 3 van de bijlage bij het Besluit Uurloonschatting 1999 (besluit van 11 februari 1999, Strct. 1999, 40, verder te noemen: het BUS) van toepassing is. Bezwaararbeidsdeskundige R.E.T. Peters heeft blijkens zijn rapport van 18 januari 2008 de functieselectie volledig overeenkomstig stap 3 van het BUS uitgevoerd. De grief dat de schatting met deze berekening onvoldoende realiteitswaarde zou hebben, kan niet slagen. De enkele omstandigheid dat de maatman een omvang heeft van 40 uur per week, als gevolg waarvan de voor de schatting gebruikte functies alle zijn geselecteerd aan de hand van stap 3 als vermeld in de bijlage bij het BUS, vormt daartoe, zoals de Raad ook eerder heeft overwogen onder andere in de uitspraak van 9 december 2003, LJN AO1142, geen aanleiding. De Raad is dan ook van oordeel, dat de reductiefactor terecht is bepaald op 0.90. Ook overigens is niet gebleken dat de indeling in de arbeidsongeschiktheidklasse 15 tot 25% per 27 mei 2003 niet juist zou zijn.
5.4. Hetgeen is overwogen onder 5.1 tot en met 5.3 leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2009.